Direct naar de inhoud.

Harmke Veenman, een verhaal uit de jaren ‘ 50

  • door:
  • op:

Harmke Veenman

Een verhaal uit de jaren ‘50 geschreven
door Anton de Wijk

Siska Veenman
Plotseling was ze gekomen, de gure herfst. Het was midden november 1962, de
regen viel in stromen. Er stond een krachtige wind en de temperatuur, eerst nog vrij
hoog in de eerste week van de maand met 13 graden, begon stilaan te dalen om uit te
komen op een graad of 5 op deze gure, onaangename dag.
Diep weggedoken in hun oliepakken stonden de schippers die met hun aardappel-
pramen voorbij voeren. Enkele met het roer tussen hun benen geklemd, de handen
diep weggestoken in de zakken en lurkend aan een pijpje.
Door de wind werd het water in het kanaal opgestuwd, en door de golfslag sloeg af
en toe over de laagliggende pramen het water.

Daar stond ze, aan de rand van het trottoir. De regen striemde haar gezicht, haar
haren hingen in natte slierten langs haar hoofd. Ze woonde op één van de kades aan
het Stadskanaal, het kanaal die zich als een langgerekt lint door de plaats slingert
van Bareveld tot aan Ter Apel. Met de schop gegraven dit kanaal, van 1765 tot 1856.
Bloed, zweet, tranen en ontberingen moet het voor de arbeiders in die tijd zijn ge-
weest die er aan hebben gewerkt.

Siska, Siska Veenman. Ze leek op een verzopen katje die in de regen voor mij stond.
“Dag Anton,” begroette ze me vriendelijk en schonk mij daarbij haar lieve glimlach.
“Heb je misschien een brief voor mij?” “Ik mag geen post op straat afgeven meisje,
daarmee kan ik in grote moeilijkheden raken, dus……
Ze onderbrak mij geagiteerd: “Pestvent, je zit me weer te jennen hé, daar schep je
behagen in.”  

Ze keek me met flikkerende ogen aan, “wat ben je toch een rotjoch, meisjes plagen,
dat kun je.” Haar ogen vlogen naar de bundel post die ik in de hand hield, het liefst
had ze alles uit mijn handen gegrist om te kijken of de begeerde brief voor haar was
gekomen. Ik lachte om haar opmerking en keek haar geamuseerd aan.
”Weet je Siska, wat heb je toch een leuk snoetje als je boos bent. Wat een geluks-
vogel is die soldaat van jou om zo’n mooi meisje aan de haak te slaan.”

In de stromende regen en in de harde wind, die mijn regencape af en toe deed
opfladderen en waarvan het water naar beneden liep op mijn laarzen, stonden we
tegenover elkaar. Laat maar vent, ik zal tegen moeder zeggen dat je vanmorgen
de koffie wel kunt vergeten. Bah, wat een rotstreek.” “Ik heb zegels voor je moeder
en ze zal me met dit weer heus niet buiten laten staan. Zou ze dat doen?”
“Natuurlijk niet vent, dat weet je zelf ook wel”, zei ze boos.

De brief
Ze wilde opstappen maar ik pakte haar arm en hield haar tegen.
“Kom Siska, niet zo hoog van de toren blazen hoor,” zei ik lachend.
“Natuurlijk zat ik je een beetje te jennen, “een beetje,?” echode ze, “man laat je
nakijken, dat noemt hij een beetje.” Met een snelle beweging veegde ze een natte
sliert haar uit haar gezicht die de wind er tegen aan had geplakt.
“Je moet je niet zo laten opjutten door een plagende postbode, kom wees eens
wat vriendelijker, of ben je zo naargeestig vanwege het weer”?
Ik gaf een vertrouwelijk tikje op haar arm.
”Zit je op een brief van Herman te wachten?, ik geloof dat hij er tussenzit, even
een andere bundel post pakken.”

Haar gezicht klaarde op, haar ogen kregen een dromige uitdrukking toen ik haar
de brief van haar jongen overhandigde. Herman lag in militaire dienst in Vught
en iedere week ontving ze van hem een brief waar ze naar uitkeek en waar ze
de verdere week mee doorkwam. Ze waren gek op mekaar die twee, om de 14
dagen zagen ze elkaar, zodat de enige communicatie het schrijven van brieven
was in die tussenliggende periode.
Nog dezelfde week kreeg Herman van haar een brief terug en in het weekend
vertrouwde hij zijn belevenissen aan het papier toe die ze dan in de loop van
de nieuwe week ontving.

“Krijg ik straks wel koffie Siska?, natuurlijk wel jong, moeder rekent op je hoor,
ik zeg wel dat je onderweg bent.” Haar boosheid was verdwenen, haar spontaniteit
was terug toen ze op haar fiets sprong en wegsjeeste.
Over haar schouder keek ze nog even om en stak lachend haar hand op.
Siska Veenman, een meisje van 19 met donkerblond haar en een wipneusje dat
haar allerliefst stond. Het was een bijzonder mooi meisje, spontaan en ingetogen
met mooie zeegroene ogen en een ontwapende lach. Menig jongeman keek haar
bewonderd na als ze voorbij kwam, iedereen vriendelijk groetend.
Zestien was ze toen ze Herman Jonker leerde kennen en sindsdien waren ze
onafscheidelijk.

Ik vervolgde mijn bestelloop, op straat waren weinig mensen te bespeuren.
Uit de schoorstenen werd de rook door de wind over de daken geblazen.
Buiten was het guur en koud, de regen wist van geen ophouden en overal hadden
zich grote plassen gevormd in de klinkerbestrating van de weg.
Een af en toe langsrijdende auto deed het water hoog opspatten.

Mijn pet had ik met de stormband vastgezet onder de kin, zodat die niet kon
afwaaien want als die in het kanaal belandde had je hem verspeeld, wat mij al eens
eerder was overkomen. Als je een nieuwe pet moest aanvragen ging dat met de
nodige gezeur te paard, net of de ambtenaar die zelf diende te betalen.
Omdat het verplicht was een pet te dragen was je genoodzaakt dit te melden wan-
neer je die miste. Nat en zwaar drukte de pet op mijn hoofd, en af en toe voelde
ik hoe een koud waterstraaltje mijn nek binnenliep.

Verdriet
Toen ik 20 minuten later bij vrouw Veenman naar binnen liep voor de koffie zat
Siska aan tafel stil voor zich uit te staren. Ik zag dat ze had gehuild.
De brief die ik haar had gegeven lag opgevouwen naast haar op tafel.
Vrouw Veenman schonk mij een blik van verstandhouding en ik nam stilzwijgend
tegenover het meisje aan tafel plaats.
Het huisje was klein, maar heel knus en gezellig ingericht.
De regen tikte onophoudelijk tegen de kleine ramen van de woning waar het
schaarse daglicht naar binnen glipte. Om deze tijd van het jaar kan het dagenlang
grauw en somber zijn zonder een straaltje zon en wordt het nauwelijks licht.

Mijn ogen moesten even wennen aan het beetje licht dat in de kamer werd ver-
spreidt. De kachel gaf een behaaglijke warmte, de groene emaille koffiepot er
bovenop verspreide een heerlijke geur.
Vrouw Veenman schikte de kopjes, tikte met het koffiezeefje tegen de tuit van de
pot om het koffiedik te laten zakken. Ze wist dat ik een gruwelijke hekel had aan
vellen in de koffie, daarom zeefde ze de hete melk uit het steelpannetje boven het
kopje en schonk de kopjes vol.

“Ben je vrij vandaag Siska?” Het meisje hief haar hoofd naar me op en schudde van
nee. ”Nee jong, ik moest even naar de slager en de kruidenier en ben even binnen-
gewipt om de brief te lezen.” Gedachten tolden door mijn hoofd, had Herman haar
de bons gegeven, was dat misschien de reden waarom ze had gehuild?
Was hem een ongeluk overkomen? Ik trok het kopje naar mij toe en roerde in de
koffie en dronk het hete vocht genietend met kleine teugjes.
“Die rotvent,” zei ze opeens fel met stemverheffing. Ik schrok op uit mijn overpein-
zingen, “heeft dit weekend twee dagen zwaar en komt niet naar huis.

Ben ik daar weer mooi klaar mee, Joost mag weten wat die knakker heeft uitge-
vreten.” “Heeft hij dat niet geschreven,” polste ik voorzichtig.
“Natuurlijk niet, hij zal de vuile was ook buiten hangen.” Haar verdriet maakte nu
plaats voor boosheid. Ze dronk haar kopje leeg en schoof met een ruk haar stoel
naar achteren en stond op. “Nou ajuus hoor, ik ga er weer vandoor, tot vanavond
moeder. “Goed kind, werk ze hoor.”
Harmke schoof de vitrage opzij en keek haar dochter na die op de fiets stapte en
opnieuw de regen trotseerde. “Gunst nog aan toe,” zegt ze, “wat een weer ook,
het blijft maar doorregenen.

Een week geleden was het nog lekker weer, achter het huis heb ik nog een ogenblik
op een bankje in de zon gezeten.” “Het weer is omgeslagen vrouw Veenman, mijn
opa zei altijd de sloten moeten eerst vol water staan eer het begint te vriezen.
Het kan maar zo omslaan met het weer, eerst een tijdje nattigheid voor dat de vorst
toeslaat.” “Je hebt gelijk jong, net zoals in ’56.
Niemand rekende meer op winter, maar ineens toen februari zich aandiende werd
het gruwelijk koud. We kwamen dik onder de sneeuw te zitten en de temperaturen
kelderden met de dag. Er kwam zelfs nog een Elfstedentocht en als die wordt
gehouden dan weet je het wel, dan is het dik winter hoor.”

Harmke Veenman
In het knusse kamertje projecteerde de éénpits petroleumstel op de tafel in dit
vroege morgenuur een schimmig schijnsel op  het beschot, dat af en toe leek te
dansen als de kous wat onregelmatig brandde. “Ze had verdriet hé, vrouw
Veenman, nu Herman dit weekend niet komt.”
“Och jong, ze moet ook teleurstellingen in het leven leren aanvaarden.
En die zijn er meer dan je denkt hoor.”
Ze zat tegenover de kachel in een gemakkelijke rieten stoel met een briewerkje.  
De micaglaasjes in de kachel beschenen haar fijn besneden gelaat.
Het gelige licht accentueerde de schoonheid van deze vrouw die een jaar of acht
geleden weduwe was geworden.

Ze bleef achter met twee dochters, Siska en Meta.
Meta, de oudste was 21, en net als Siska nog bij moeder thuis. Terwijl ik mijn
koffie dronk keek ik naar de vrouw die schuin tegenover mij zat.
Een bijzonder knappe vrouw, het blonde haar had ze opgestoken en in haar smalle
verzorgde handen tikten onophoudelijk de breinaalden.
Ze had mooie lange wimpers, een volle rode mond, en een zachte melodieuze  stem.
Ze was slank van postuur. Ze droeg een witte trui met een mooie vallende kraag
waarin haar vrouwelijke vormen fraai tot uiting kwamen.
Ondanks het vele werk dat ze verzette om het hoofd boven water te houden zag ze
er zeer verzorgd uit. Ik schatte haar midden veertig ongeveer.

Het was warm in het kamertje, de hete koffie deed z’n werk en ik voelde dat ik
begon te zweten in mijn lakense uniform.
Ik knoopte mijn jas los en viste uit de jaszak een pakje sigaretten. “Roken vrouw
Veenman?.” Nee jong, ik rook niet, wacht, ik zal even een asbak voor je pakken.”
Ze stond op en toen ze de asbak voor mij op tafel zette en weer had plaatsgenomen,
volgde ze mijn blik naar de foto die op het dressoir stond. In het vage licht onder-
scheidde ik een vriendelijke man met lachende ogen die mij glimlachend tegemoet
blikte.

Te vroeg gestorven
In Harmke’s ogen verscheen een zachte blik, haar breiwerkje lag nu onaangeroerd
in haar schoot. Met zachte stem begon ze te spreken, haar blik op de foto gericht
van haar man die haar zo vroegtijdig was ontvallen. “Frederik is nu 8 jaar weg, in
de winter van 1954 is hij overleden.
In een tijdsbestek van nog geen 14 dagen werd hij aan de kille aarde toevertrouwd.
Ik bleef achter met 2 kleine kinderen, beide zowat in de pubertijd.
Zesendertig  was hij nog maar, alles tezamen met onze verkeringstijd heeft ons
geluk 15 jaar geduurd.”

“Waaraan is hij gestorven?”
”Hij werd opeens ziek, kreeg koorts en klaagde over zijn buik die alsmaar harder
en dikker werd. Zo hard als een voetbal. Dokter Zuiderweg wist er geen raad mee
en stuurde hem naar het ziekenhuis in Winschoten.
Dokter Hommes deed verschillende onderzoeken maar kon de oorzaak niet achter-
halen. Opereren leek hem noodzakelijk maar gezien de gecompliceerdheid ervan
achtte hij overbrenging naar Groningen dringend gewenst.
Daar werd hij geopereerd, maar achteraf had dit geen enkele zin meer.
In zijn buik zaten kwaadaardige tumoren die niet meer verwijderd konden worden.

Toen ging het snel. Men zegt wel eens dat als er eenmaal lucht bij is geweest dat
dan het proces wordt versneld. Feit is in ieder geval dat Frederik drie dagen later
is overleden.
Dat was een moeilijke periode, voor mij en de kinderen.
Als je man en vader verliest is dit een enorme klap. Maar het gebeurt en je moet
verder. De eerste tijd ben je wanhopig, opstandig ook en vindt je geen woorden tot
Onze Lieve Heer waarom Hij dit liet gebeuren.
Maar toch moet je door, voor jezelf maar vooral ook voor de beide meisjes die hun
vader nog alle dagen missen. Het leven is hard jong, soms krijgt een mens heel wat
voor zijn kiezen.”

Ze stond op en schonk de kopjes nog een vol. Haar hand trilde licht van de zoeven
doorstaande emoties. Het gesprek had haar niet onberoerd gelaten, want toen ze zich
abrupt omdraaide zag ik dat ze met haar hand langs haar ogen streek.
Uit de kast haalde ze haar zelfgebakken kruidkoek waarvan ze twee plakken afsneed
en op een schoteltje naast onze kopjes legde.
Ze nam weer plaats in haar rieten stoel en nam haar breiwerkje weer ter hand.
De koffiekoppen dampten op tafel en naar buiten kijkend scheen het dat de regen iets
minder was geworden.

Werkhuizen
We spraken een ogenblik niet en in mijn gedachten ging ik terug van wat ik wist
van deze vrouw die schuin tegenover mij zat. Na het overlijden van haar man moest
ze leven van een schamel uitkeringtje met haar beide dochters.
Maar Harmke zat niet bij de pakken neer. Werkte ’s maandags en dinsdags als
wasvrouw bij een boer en had daarnaast verschillende werkhuizen.
In de avonduren deed ze veel verstelwerkzaamheden, want ze stond bekend als een
goede naaister. Maar al te graag kwamen vrouwen van arbeidersgezinnen bij haar
aan de deur om voor hun kinderen jasjes en jurkjes te laten maken.

Ze leverde uitstekend werk en ze haalde niemand het vel over de oren.
Het was hard werken, maar ze redde het. Toen de beide meisjes ook hun geld
verdienden en voor de huishouding ook iets inbrachten werd het allemaal weer wat
gemakkelijker. Hoe lang is het inmiddels geleden toen het gebeurde op die bewuste
maandagmorgen toen ze in het stookhok achter de wastobbe stond.

Vier, vijf jaar? Of nog langer?
Als de naam Rieks Rozen viel werd er plotseling weer over gesproken, en werd het
verhaal weer actueel. Rieks Rozen, een welgestelde boer met bunders vruchtbaar
land en een veestapel van 23 koeien. Niemand in de omgeving had zoveel melkvee
want een boer met vijf, zes, zeven koeien werd al tot een dikke boer gerekend.
De boer had een slechte eigenschap waar de dorpsgemeenschap het overgrote deel
geen weet van had. Het was een rokkenjager, die het wat vrouwen aanging niet zo
nauw nam.

Opeens zie ik mij weer zitten samen met Job van de Linde, de varkensboer in diens
cabine. Het was een warme zomerdag, de lucht trilde van de warmte en boven het
golvend graan dansten de muggen. Job kwam aanhobbelen over de boerendreef met
zijn Hanomag Henschel op weg naar Rieks Rozen waar ik zojuist de post had
afgeleverd. Job was twee keer zo oud als ik, maar dat belemmerde onze verstand-
houding niet. Integendeel, we konden het uitstekend met elkaar vinden.

Job van de Linde
Het was op een woensdag en op die dag werd bij iedere boer hun lijfblad
“De Boerderij” besteld. Job stopte, en uit het geopende portierraampje klonk het:
“Kom er bijzitten postbode, even tijd voor een praatje hoor.
Je hebt toch wel tijd? “ Voor jou maak ik tijd Job.” Hij grijnsde en ik zette mijn fiets
tegen het voorwiel van zijn vrachtwagen en klauterde bij hem in de cabine.
“Hoe gaat het jong, alles goed?” Best Job, en jij, draait de handel naar tevredenheid?”

“Ik klaag niet hoor, van de week uitstekende zaken gedaan op de veemarkt.
Hier jong, eerst maar eens een sigaartje, dat praat wat makkelijker.
Hij drukte de vuuraansteker onder het dashboard naar binnen en wachtte tot die er
weer uitsprong en gaf mij vuur. ”Kom je bij Rieks vandaan?”
Hij wees in de verte met een armzwaai naar de boerderij. In de cabine ontwaarde ik
een lichte dranklucht. Job had ergens bij een boer op de goede afloop natuurlijk een
paar borrels gedronken, wat een algemeen gebruik is in de veehandel.

(Vroeger ging men met alcohol op in het verkeer vrij soepel om.
De middelen ontbraken om daarop goed te controleren, in hoofdzaak ging de politie
af hoe sterk de dranklucht was. Het kwam voor (heb ik mij laten vertellen) dat de
politieambtenaar in twijfelgevallen met een krijtje een lijn trok waarover men moest
lopen. Week men te veel van de lijn af, dus zwalkte men over de lijn, dan mocht men
niet verder rijden. Pas in 1974 trad de alcoholwet in werking en werd er een blaastest
afgenomen die in de loop der jaren steeds is verfijnd. Naast een blaastest kan er ook
een bloedtest worden afgenomen).

Job van de Linde, een fijne kerel. Ik kende Job haast al zolang ik bij de post was.
Ik liep hem vaak tegen het lijf bij de verschillende boeren waarmee hij zaken deed.
Een eerlijke en betrouwbare vent die in de veehandel een goede naam had opge-
bouwd. Maar Job was kort voor de kop. Geen gezeur of lang afdingen als het om de
handel ging, geen eeuwig handjegeklap om een paar gulden meer of minder.
Daar hield hij niet van. Hij bood een prijs die in zijn ogen rechtvaardig was en dan
kon de boer toehappen of niet. Het was hem om het even. Job stapte dan doodge-
moedereerd in zijn wagen en reed weg, een verbouwereerde boer achterlatend.

Hij kneep zijn ogen samen tot spleten. Was het tegen het felle zonlicht?
Hij drukt de autostoel in de achterste stand, leunt achterover en legt zijn voeten
kruiselings op het dashboard, zijn handen gevouwen op zijn buik.
Zijn sigaartje bungelt losjes in zijn linkermondhoek. Nog altijd kijkt hij onafge-
broken naar de boerderij. “Ik moet een koe bij die smeerlap halen,” klinkt het
opeens kort en afgemeten. Ik trek mijn linker wenkbrauw op en kijk hem van opzij
aan. “Wat vertel je me daar toch allemaal Job, smeerlap? Het is toch niet waar wat
je daar zegt?” Hij geeft geen antwoord, maar blijft strak voor zich uitstaren.
Dan draait hij zijn hoofd in mijn richting en vraagt:
“Ken je Harmke Veenman, op één van de kades? Kom je daar ook met de post?

“Jazeker Job, ik drink wel eens koffie bij haar of neem postzegels voor haar mee.”
Hij knikt enkel. “Weet je dat Harmke hier gewerkt heeft en dat die smeerlap
geprobeerd heeft deze eerzame weduwe aan te randen?” Van Jobs lippen rolt een
vloek de cabine binnen, iets wat ik van hem niet gewend ben.
Hij trekt verwoed aan zijn sigaartje, slierten rook trekken door de geopende
portierramen naar buiten. Maken die paar borrels hem misschien opeens opstandig?

“Je kent Harmke dus, maar weet je ook wat zich daar op de hoeve allemaal heeft
afgespeeld? Nee?
Je hebt natuurlijk in de loop der tijd wel het één en ander opgevangen over deze
geziene boer met zijn kerkelijke en bestuurlijke functies in allerlei besturen en
organisaties. Nou luister kerel, ik zal je het vertellen, precies hoe het gegaan is.”

Hij tikt de as van zijn sigaartje uit het geopende portierraampje en strooit dan het
hele verhaal over mij uit, waarbij ik van de ene verbazing in de ander rol.
”Als er zaken worden gedaan op de veemarkt wordt er nadien in het café afge-
rekend, dat was vroeger al zo en zo gaat het nog steeds.
Vanzelfsprekend komt daar de nodige drank aan te pas wat de tongen wat losser
maakt. Rieks is gul in een fooitje als hij op de markt goede zaken heeft gedaan.

De diensters in het café weten dat en sommige laten het zich welgevallen dat Job
hen op schoot trekt en in hun billen knijpt. Een fooi van vijf gulden vergoedt
immers veel, en die kunnen verschillende dames die thuis vele monden hebben te
voeden best gebruiken. Sommige gaan nog iets verder, maar dat is hun zaak.
En de stugge boerin thuis, die nog nooit zo’n etablissement van binnen heeft gezien
ziet immers niets van dat alles.

Ik heb al heel wat gezien jong, maar bemoei mij er verder niet mee.
Als er wat vervoerd moet worden en Rieks roept mijn hulp in doe ik dat.
Mijn schoorsteen moet immers ook blijven roken. Hier in het dorp is Rieks een man
van aanzien, bekleedt verschillende openbare functies en zit in de kerkenraad.
Van zijn escapades zullen er maar weinig op de hoogte zijn.
En op het dorp houdt hij zich natuurlijk gedeisd.
De boeren die het weten zullen niet praten, die houden de vuile was wel binnen en
dekken elkaar tot en met. Nee, van hen heeft Rieks niks te vrezen.
Stel je voor dat het uitkwam, nee de plaatselijke bevolking weet van niks, totdat…

Poging tot aanranding
Het was op een maandagmorgen. De herfst had aarzelend zijn intrede gedaan en
over de velden hing die dag een dichte mist. Harmke, die met opgestroopte mouwen
achter de wastobbe stond en een overall op het wasbret te lijf ging, had niet
gemerkt dat Rieks het stookhok was binnengekomen.
Plotseling stond hij achter haar en omvatten zijn handen haar borsten.
Zijn handen gleden lager tot onder haar rok, en hevig opgehitst door het mooie
ranke lichaam van de weduwe drukte hij zijn vette lijf tegen het hare.

Een fractie van een seconde was Harmke verstijfd van schrik, maar haalde toen fel
uit met de wasbret die ze op Rieks zijn hoofd sloeg. In paniek trapte ze in het wilde
weg met haar klompen om zich heen en raakte daarbij Rieks vol in het kruis, die
tegen de muur kermend ineen zakte.

“Jij vieze hitsige bok,” beet ze hem toe, “als je aan je trekken wilt komen zoek dan
maar iemand anders maar waag het niet met je gore poten mij nog ooit nog eens aan
te raken.” Driftig rende ze het stookhok uit, de deel over naar de geut waar ze de
boerin vond. Ze bond haar schort af en gooide die in het gezicht van Griet Rozen.
”Als de was vandaag aan kant moet zul je het zelf moeten doen,” beet ze de boerin
toe, “want die kerel van jou heeft mij in het stookhok zoeven onzedelijk betast en
probeerde mij aan te randen.”
Griet keek in haar lijkwitte gezicht, haar ogen spuwden vuur en ze trilde over al haar
leden.

“Ik heb hem een trap in zijn edele delen gegeven, hij kermt van de pijn en de eerst-
volgende dagen zul je geen last van hem hebben in de echtelijke sponde,” zei ze
tegen Griet met flikkerende ogen. “Ik doe hier van mijn leven nooit weer een stap
op deze hoeve, en de paar uur die ik hier vanmorgen heb gewerkt, schenk ik je.”
Griet Rozen stond haar met open mond aan te staren, maar voor ze iets kon zeggen
draaide Harmke zich om, greep haar jas van de kapstok en rende de deel over naar
haar fiets. Toen de boerin weer enigszins tot bezinning was gekomen probeerde ze
Harmke te kalmeren, riep iets van een schandaal en hun goede naam.
Maar Harmke verdoofd van schrik hoorde al niet meer wat ze zei en trapte zo hard
ze kon het erf af. Weg van de hoeve, waar Griet Rozen haar stond na te staren
vanaf de deel. Omfloerst door tranen werd ze even later opgeslorpt in de dichte mist.

Buizerd
“Kijk eens aan, de deeldeuren gaan open, zie je dat jong? Hij heeft ons opgemerkt.
Maar je zult nog wel even moeten wachten boer, want mijn verhaal is nog niet af.
Hij is gewend dat zijn arbeiders zijn bevelen uitvoeren, maar zo werkt het bij mij
niet. Hé, moet je kijken zegt hij nu met gedempte stem, een buizerd aan de rand
van het korenveld staat in de lucht te bidden. Let op hoor, die heeft een prooi in
de smiezen, vermoedelijk een konijn of een muis, opletten, hij laat zich zo als een
steen naar beneden donderen. Heb je dat wel eens gezien?”
”Jawel hoor Job, ik ben immers altijd in de vrije natuur en heb mijn ogen altijd goed
open. Ik heb wel eens verscholen in een korenveld het gebeuren aanschouwd.”

Gespannen volgen wij de verrichtingen van de vogel die op een 50 tal meters bij
ons vandaan stil hangt  in de lucht waarbij hij zo weinig mogelijk met de vleugels
klapt. Plotseling valt als een baksteen in duizelingwekkende vaart de buizerd naar
beneden. Het zijn fracties van seconden, het is ongelooflijk dat het dier niet te plet-
ter valt tegen de aarde waarbij tegelijkertijd de prooi wordt gedood met zijn scherpe
klauwen. We volgen het schouwspel met ingehouden adem.

“Jeetje, kijk toch eens aan zeg,” zag je dat Anton roept Job vol bewondering,
“wat een reactievermogen heeft zo’n vogel toch, niet te bevatten.
Deze mooie vogels hebben veel jagers als vijanden omdat die menen dat die al hun
konijnen voor hun neus wegkapen. En vergeet het verrekte landbouwvergif DDT
ook niet jong dat de boeren gebruiken. Die rommel moeten ze verbieden.”

Hij neemt zijn benen van het dashboard, schuift de stoel weer naar voren en leunt
met zijn hoofd in zijn handen gestut op het stuur. Ik haal een pakje sigaretten te
voorschijn en vraagt of hij wil roken. Job schudt zijn hoofd, “nee geen sigaret, wacht,
ik heb nog een lekkere La Paz ergens liggen.”
Hij rommelt tussen de papieren achter hem in het bagagerek en vindt wat hij zoekt.
“Zo, eerst een La Paz,” zeg ik dan tegen m’n vrouw, “dan een kus, en daarna een
borrel in die volgorde. Moet je horen hoe dat vrouwtje van mij dan tekeer gaat,”
zegt hij lachend. “Omdat ze op de tweede plaats komt?”

“Zo vat ze het op, maar ik zou haar voor goud willen ruilen hoor, ik ben stapel op
dat wijfie van me.” Zo hoort het ook Job.” Hij knikt, blaast een wolk sigarenrook
naar buiten en vervolgt zijn verhaal. “Overstuur kwam Harmke thuis en huilde
hartverscheurend, waar Meta, haar oudste dochter haar met roodbehuilde ogen vond
toen die thuiskwam uit school. Griet wist helemaal niets hoe haar man zich gedroeg
na afloop van de veemarkt in het café. Rieks was immers een geziene boer, bezocht
trouw de kerk en had aanzien in het dorp. Wist Griet veel, daarvoor was ze veel te
naïef. Maar weet je, in een kleine gemeenschap blijft niets geheim, altijd is er wel
een lek en gebeuren er dingen hoe klein ook, waar het volk lucht van krijgt.
Zo kwam beetje bij beetje aan het licht wat zich had afgespeeld op de hoeve tussen
Rieks Rozen en Harmke Veenman.

Dominee Prins

Enkele dagen later diende de dominee uit de naburige gemeente zich onaange-
kondigd bij Harmke aan voor een gesprek. Het was een mooie zaterdagmiddag,
de zon scheen uit een wolkenloze hemel van waaruit hoog in de lucht een vliegtuig
brommend overvloog. Dominee Prins, stelde hij zich voor, Harmke de hand reikend.
“Kan ik u een ogenblik spreken vrouw Veenman?”
“Zeker mag u dat, ik denk dat u bent gekomen om met mij te praten over hetgeen
zich enkele dagen geleden heeft afgespeeld op de boerderij. Klopt dat?”
De dominee knikte en liep met haar naar binnen waar Meta de boel in gereedheid
bracht voor de middagthee.

“Neemt u maar plaats dominee,” zei Harmke, die de predikant een stoel wees.
Deze nam plaats en legde zijn hoed op het zeiltje voor zich op tafel. “Wilt u uw
hoed van de tafel nemen dominee, want dat vind ik niet zo kies, temeer dat aan deze
tafel straks het avondmaal moet worden genuttigd.” De dominee kleurde als een
kwajongen bij deze opmerking, hij was dit zo gewoon en niemand die het ooit
waagde er een op merking over te maken.
Dominee Prins legde zijn hoed naast zich op de grond,
schraapte zijn keel en vroeg: “Kan ik u even onder vier ogen spreken vrouw
Veenman?”

“Nee,” klonk het kort en afgemeten uit Harmke’s mond, “mijn dochter blijft bij het
gesprek aanwezig, ze is oud en wijs genoeg, ze is van de hele affaire op de hoogte,
dus steekt u maar van wal. Ik heb niets te verbergen.” Dit was de tweede keer dat de
dominee min of meer werd terechtgewezen, en deze schoof onrustig op zijn stoel
heen en weer. “Goed, dan moet het dan maar zoals u het wilt,” antwoordde dominee
Prins berustend.

“Vrouw Veenman, ik heb met Rozen gesproken en ik moet u zeggen dat hij de hele
gang van zaken in hoge mate betreurt. Hij ging te ver en daar heeft hij spijt van.
Maar ziet u, Rozen is een man van aanzien binnen de kerk en de dorpsgemeenschap.
Hij is ouderling en heeft daarnaast zitting in de kerkenraad. Een schandaal is het
minste waar hij op zit te wachten.
Namens Rozen doe ik u het volgende voorstel, u kunt terugkomen op de hoeve en
als u verder over de hele affaire zwijgt en die laat rusten, biedt Rozen u 800 gulden
als tegemoetkoming, mede omdat daarbij hij uw eerbaarheid in het geding is geraakt.
Tevens zal de boerin in het vervolg uw verdienste in uw voordeel gaan aanpassen.
Hoe denkt u hierover, is dit geen goed voorstel? Maar dan mag over de hele affaire
nooit meer, ik zeg nooit meer een woord gesproken worden.”

Boze boer

Job leunt nog steeds op het autostuur, zijn overhemd hangt vanwege de warmte open
van waaruit het zwarte borsthaar zichtbaar is.
“We krijgen bezoek jong,” zegt hij opeens kalm, “de boer is in aantocht. Het duurt
hem zeker te lang.” Over de dreef zien we de boer naderen, driftig trappend op de
pendalen. “Ik dacht, ik moet maar eens een kijkje nemen, heb je pech van de Linde?”
vraagt hij wanneer hij ons is genaderd.

“Nee hoor, ik zit lekker te kletsen met de postbode.” “Zo, en waar gaat dat geklets
dan wel over. Heb je niets beters te doen dan te kletsen en je tijd te verdoen.
Je zou een koe bij me halen, ik ben daarvoor speciaal eerder van het land gekomen
en in plaats daarvan sta jij hier een beetje te”…… Job onderbreekt hem ruw.
“Wat kletsen en niets doen aangaat, dat maak ik zelf wel uit, ik ben mijn eigen baas
en hoef tegen niemand verantwoording af te leggen. Dus ook niet tegen jou, knoop
dat goed in je oren man. Bevelen deel je maar uit aan je werkvolk, die kun je
commanderen, bang als ze zijn voor ontslag omdat ze een hok vol kinderen hebben,
maar die toon moet je niet tegen mij uitslaan Rozen.

Ben ik blij dat ik niet bij je werk man, want anders had ik je al lang met kop en kont
de sloot ingedonderd. Job briest van boosheid.
En om over het geklets van zoeven terug te komen waar jij over sprak, tja weet je
boer, en dat moet je zelf toch ook wel weten, er zijn altijd wel lieden waar men
over kan praten omdat ze zelf daartoe aanleiding hebben gegeven.
Er trekt een diepe blos over het toch al rode gelaat van de boer.
Zijn ogen vernauwen zich en ik zie zijn kaken onrustig bewegen. Ik houd mijn adem
in, de spanning tussen de twee mannen neemt met de seconde toe.

Dit gaat niet goed flitst het door me heen, dit wordt bonje.
Ik geef  met mijn voet ongemerkt een tik tegen Jobs been ten teken dat hij zich moet inhouden, maar hij merkt het niet.
“Slaat dat soms op mij?” De boer kijkt nors omhoog naar de man in de cabine.
“Heb je mij jou naam horen noemen Rozen?”
Job van de Linde raast door tegen de man die destijds zijn seksuele driften niet in
toom wist te houden. Minachting klinkt door in zijn woorden wanneer hij de boer
uit het geopende portierraam toesnauwt waarbij zijn wijsvinger priemend in diens
richting wijst. ”Ik heb tegen je gezegd dat ik tussen 10 en 11 uur langskom, het is
nu half elf dus mooi binnen de tijd en ik kom je koe halen als ik uitgepraat ben.

Als je dit niet aanstaat maak ik rechtsomkeert en dender door je korenveld om de
wagen te keren en dan zorg je maar dat je een ander vervoerder krijgt.
Aan jou de keus boer. Ik laat me niet door jou opnaaien. Ik ben niet een van je
arbeiders die je kunt bevelen.” Voor de tweede keer deze morgen komt er uit de
mond van de varkensboer een harde vloek De boer verstijfd onder deze hartgrondige
verwensing, ho, ho, niet vloeken van de Linde, in de bijbel staat geschreven misbruik
Zijn naam niet.”

“Jij grote smerige huichelaar, haal jij de bijbel erbij? Scherm jij met Gods Woord?”
Job is spierwit van woede, een verkeerd woord van Rieks Rozen zal in dit
stadium grote gevolgen hebben. Het is te hopen dat de boer zich in toom houdt.
“Als jij de Tien Geboden kent”, raast Job door, “en dat zul je zeker voor iemand die
een vaste plaats in de kerk heeft, moet je toch ook weten dat er staat geschreven:
Gij zult niet begeren, en gij niet zult niet echtbreken. Want je begeren was eens
groot en toen dacht je ook niet aan de bijbel, en wil je mij nu daar op wijzen?”
IJzig kalm worden deze woorden in het gezicht van de boer geslingerd.

Deze hapt naar adem, ik zie zijn mond bewegen waaruit enkele onverstaanbare
klanken komen. Job opent het portier, de boer wijkt een paar stappen terug, en hij
stapt uit. Kom postbode, we praten een andere keer verder jong, ik ga er vandoor.
Een ogenblik staan beide mannen tegenover elkaar, zwijgend, en blikken elkaar in
de ogen. Dan loopt Job naar de voorkant van de vrachtwagen om die aan te
slingeren Rozen die aanvoelt dat het menens is tapt ineens uit een ander vaatje.
“Kom van de Linde, het is niet zo bedoeld hoor, ik zie je straks wel op de boerderij.
Ik had dit niet moeten zeggen maar ik ben een beetje over mijn toeren vanwege het
vele werk dat gedaan moet worden. Een van mijn arbeiders is ziek geworden, ik heb
met materiaalpech te kampen zodat alles vandaag tegen loopt.

Sorry Job.” Rieks Rozen heeft hem een vertrouwelijk tikje op z’n schouder.
Wijdbeens staat Job voor hem, zijn handen in z’n zij, zijn lichaam straalt één en al
kracht uit. Job is een kop groter dan de boer maar aanmerkelijk tengerder dan diens
vlezige lijf. Goed boer, voor deze keer aanvaard ik je excuus, maar waag het niet
mij ooit nog eens zo te bejegenen. En maak nou maar dat je wegkomt.
Job keurt hem geen blik meer waardig ,vlijt zich neer in het hoge gras en kauwt op
een grasspriet.

”Nou Job, dat was heftig hoor, ik dacht dat jullie elkaar in de haren zouden vliegen.”
Met zijn hand verjaagt hij een vlieg die voor zijn gezicht zoemt.
“Welnee, jong, ik ken Rieks Rozen al jaren, veel geschreeuw maar weinig wol.”
Zittend op mijn knieën zit ik tegenover hem en draai een sigaret, uit zijn borstzak
haalt hij z’n sigarendoosje en steekt de brand in een nieuw sigaartje. “Kun je nagaan
wat die kerel Harmke heeft aangedaan in het stookhok, hij mag van geluk spreken
dat ze geen aangifte heeft gedaan. Wat een hufter.

Woedend

De zon werpt haar warme stralen over de aarde, hoog in de lucht scheren zwaluwen
op jacht naar insecten. Liggend in het hoge gras in de schaduw van de vrachtwagen
pakt Job van de Linde de draad van het verhaal weer op. De dominee haalde zijn
sigarenkoker uit zijn binnenzak, knipte het puntje van de sigaar en stak het aan.
“Nou vrouw Veenman,” zei dominee Prins nogmaals, “hoe denkt u hierover.
Rozen wil graag dat het onder ons blijft om het zo maar eens te zeggen en me
dunkt het is een mooi bedrag dat u wordt aangeboden.”
“Zal ik de thee inschenken mam,” vroeg Meta met bedeesde stem.
Harmke maakte haar met een armgebaar duidelijk dat ze daarmee nog wel even kon
wachten. Met stijgende verbazing had ze de woorden van de dominee aangehoord.

Haar ogen schoten vuur, alle respect en eerbied voor de dominee verliezend,
kwamen de woorden sissend over haar lippen. ”Wat ben jij eigenlijk voor iemand
dominee, een predikant die Gods woord verkondigt maar jij verloochent Hem.
Je laat je voor het karretje van Rieks Rozen spannen. Je komt hier binnenzeilen met
het smerige voorstel om de zaak te laten rusten, biedt mij als een hoer geld voor wat
die vunzige kerel mij heeft aangedaan. Omdat meneer een post binnen de kerk
vervult, aanzien geniet in het dorp meen je dat een hoop geld het leed kan verzachten
en daarvoor alles te koop is.”

Harmke stond op van haar stoel, haar ogen boorden zich diep in die van de dominee,
haar ademhaling ging gejaagd toen ze de predikant met trillende stem toesnauwde:
“Ik zeg je dominee, daar komt niets van in. De boer denkt zeker dat hij een
armlastige weduwe met geld denkt te kunnen paaien, maar ik kan je een boekje
opendoen over die geile bok hoe die naar vrouwen lonkt.
Op de boerderij durfde ik de bovenste knoopjes van mijn bloes niet te openen,
want als ik me bukte zat hij met een verlekkerde blik naar m’n borsten te gluren,
die viezerik.”

Dominee Prins trok wit weg, wat hoorde hij hier toch allemaal, zo’n taal had nog
nooit iemand tegen hem gesproken en wat vrouw Veenman ter berde bracht was
hem nog nooit ter ore gekomen. Had hij zich zo in deze man vergist?
Hij schrok op toen opnieuw de stem van Harmke scherp als een mes door de kamer
sneed. “Ik zeg je één ding dominee, het is maar goed dat Frederik dat niet meer
heeft meegemaakt,” en ze wees op diens foto op het dressoir.
Ik verzeker je, dan waren er rare dingen gebeurd.

“Wat een vuillak is die boer toch, ik zet het niet in de krant maar als men mij vraagt
waarom ik niet meer bij Rieks en Griet Rozen werk, vertel ik dat hij zich aan mij
wilde vergrijpen. Die consequenties moet hij dan maar aanvaarden.
Ik weet zeker, en dat weet je net zo goed als ik dominee, dat als het bekend wordt,
de boer ter verantwoording zal worden geroepen door de overige kerkenraadsleden
en de lidmaten. Zij zullen beginnen te morren want men wil weten wat er waar is
van de in omloop zijnde geruchten.

Er zal een vergadering worden uitgeschreven en het laat zich raden wat de gevolgen
zullen zijn. Ik kan me met de beste wil van de wereld niet voorstellen dat Rieks
Rozen dan gehandhaafd kan blijven in de functies binnen de kerk die hij nu bekleedt.
”De dominee slikte een paar maal, las in de ogen van deze knappe vrouw dat ze ieder
woord meende van wat ze zei.

“Vrouw Veenman,” u bent hard in uw oordeel. Wilt u deze arme man die zoveel
aanzien geniet in onze gemeente aan de schandpaal nagelen?”
Harmke vloog overeind en boog zich over de tafel naar hem over, haar mond werd
een dunne streep, haar slapen klopten van ingehouden woede.
Haar lichaam trilde toen ze de predikant toebeet: “Eruit dominee.”
Haar vinger priemde naar de deur, “daar is het gat van de deur, en waag het niet ooit
nog eens weer onder mijn dak te verschijnen.
Je bent even smerig als Rozen om met zo’n oneerbaar voorstel te komen.
Hoe durf je, en dat van een Herder Gods, je moet je schamen, diep schamen.”
Dominee Prins raapte zijn hoed op en verliet ijlings de woning.

Dromen
“Jong, je koffie wordt koud,” hoorde ik opeens de stem van Harmke.
”Zat je te dromen?” Ze keek me lachend aan, “ik had al een paar maal gezien dat je
in diep gepeins was verzonken.” Ik kwam weer in de werkelijkheid terug.
“Dacht je aan dat meisje waar je toen mee schaatste, gut hoe heet ze ook al weer,
Siska zag jullie toen samen op het ijs.” “Geeske bedoelt u? Geeske Jansen?”
Och dat is al weer twee jaar geleden, ze wonen hier trouwens niet meer.
“Heb je geen contact meer met haar?” “Nee hoor, we hebben leuk geschaatst maar
verder was er niets, tenminste niet van mijn kant.”

“Maar wel van haar kant hoor, ze heeft Siska vaak verteld hoe zo’n leuke jongen
je ze vond”. Een blos vliegt over mijn gezicht. “U laat mij blozen, vrouw Veenman.
“Maar och, dat wist ik niet, is dat zo?” Harmke kijkt me geamuseerd aan en knikt.
“Maar je bent nog jong, er kruist vast en zeker op zekere dag een ander meisje je
pad waar je wel voor voelt.” “Denkt u dat?”  
“Vast en zeker jong, liefde laat zich niet dwingen, maar soms geheel onverwacht
slaat ze toe en wordt je getroffen door een gevoel die je eerder daarvoor niet kende.

Haar ogen krijgen een zachte glans, denkt ze terug aan haar jeugd toen het haar over-
kwam? “Nou, vrouw Veenman, dan is er nog hoop voor deze jonge postbode.”
Ze lacht hartelijk om die opmerking. Nauwelijks enkele maanden later kreeg
Harmke volkomen gelijk en trof ik een meisje in die gruwelijke koude winter van
1963, die alle kou uit mijn lichaam joeg doordat ze mij hartstochtelijk verwarmde
met zoveel liefde die ik nooit tevoren eerder had gevoeld.
Een jong rank ding, maatje 36, dook toen ineens uit het niets voor me op, toen ik
schaatste op het kanaal. We zijn nog altijd samen……

Wat Harmke de dominee al had voorspeld kwam de komende maanden uit.
Er werd een kerkenraadsvergadering uitgeschreven waar het rumoerig aan toe ging
maar waarbij na stemming Rieks Rozen uit al zijn kerkelijke functies werd ontheven.
Zijn gedrag binnen en buiten de kerk had een dusdanige indruk achtergelaten dat
hij niet langer was te handhaven als ouderling en kerkenraadslid.
Bij het bekend worden hiervan was het een schok voor de gehele gemeenschap
hoe de geziene boer van zijn voetstuk tuimelde. Boze tongen beweerden later dat
van genoemde vergadering nooit geen notulen waren gemaakt om alles onder de
mantel der liefde te verbergen. Waren het speculaties, of was het toch de
waarheid?……..

We horen nu wat zich vroeger allemaal binnen de katholieke kerk heeft
afgespeeld, alhoewel, in mijn jeugd, haast 60 jaar geleden was er al lichte
geroezemoes over misbruik binnen de dikke muren van het klooster…..
Ook toen al……

Epiloog

Harmke Veenman woonde later in een van de aanleunhuisjes van Maarsheerd die
nu al weer jaren geleden zijn afgebroken. Ook daar bestelde ik toen bij haar de
post. Ergens in het midden van de jaren tachtig is ze overleden.
Siska trouwde niet met Herman Jonker, hun verkering raakte een paar jaar later uit.
Ze kreeg een nieuwe relatie en het stel verhuisde later naar Breda.
Ze kregen drie kinderen
Meta is in Stadskanaal blijven wonen, het gezin woont thans in de Borgen.

Ik wil er nadrukkelijk op wijzen dat alle namen in dit verhaal met uitzondering
van die van de schrijver en de doktoren Zuiderweg en Hommes, om privacyredenen
zijn verzonnen. Ieder gelijkenis van nog in leven zijnde personen berust dan ook
op puur toeval.



-advertenties-

NIJM Webdesign Stadskanaal