Direct naar de inhoud.

Tien waren we, Grietje en ik in de zomer van 1952

  • door:
  • op:

door Anton de Wijk

De Langestraat in Winschoten is één van de langste winkelstraten in Nederland
heb ik mij wel eens laten vertellen. In ieder geval is het de langste van de provincie
Groningen, daarover bestaat geen twijfel.
Meestal is het er altijd druk van het winkelend publiek, in de week wat minder
dan in het weekend want zaterdags kun je er soms over de hoofden lopen.
Veel Duitsers winkelen er ook, je ziet het aan de witte nummerborden op de
parkeerplaatsen, maar ook aan de taal die je in het voorbijgaan hoort.

Maar deze dag ligt de straat er praktisch stil en verlaten bij.
De temperatuur lonkt niet om te gaan winkelen deze dag. Want het is heet, smoor-
heet in deze eerste augustusweek van 1975. De hitte valt zwaar over de daken
van de stad  en zoeft als een warme deken door de straten.
Enkele vlaggen hangen slap naar beneden aan de gevels omdat ieder zuchtje wind
ontbreekt om ze te laten wapperen.
Al tijden is het warm en schijnt de zon uitbundig. Deze dag ligt het kwik zeker
boven de 30 graden. Het is het begin van wat zal uitgroeien tot de langste hittegolf
die we dan tot nu toe in Nederland hebben beleefd.
Een vrouw van middelbare leeftijd sjouwt met een plastictas met daarop in grote
letters de naam van een modezaak even verderop in de straat.
Met een zakdoek veegt ze driftig langs haar neus.

Hoog in de lucht ontwaar ik een vliegtuig die een witte streep trekt in de diepblauwe
lucht maar die praktisch meteen weer oplost wat standvastig weer betekent.
De uitbater van een café staat in de deur en ziet met lede ogen dat zijn terras maar
door enkele personen is bezet. In de schaduw plof ik neer en geef mijn bestelling op
aan de serveerster die enkele ogenblikken later tegenover mij staat.
Blij iets te doen te hebben huppelt het jonge ding naar binnen.

Naast mij op een tafeltje ligt binnen handbereik een krant.
Verdiept in het nieuws merk ik plotseling dat er op mijn schouder wordt getikt.
Verstrooid kijk ik op en zie een vrouw naast me staan die mijn naam noemt.
“Ben jij Anton?, Anton de Wijk?” Ik knik en vouw de krant dicht.
Ik kijk haar aan terwijl mijn hersenen ondertussen razendsnel werken om haar
thuis te brengen. Ze is ongeveer 1.65 m schat ik, haar donkerbruine haar draagt
ze in een boblijn. De bovenste knoopjes van haar lichtblauwe bloes zijn open en
ik zie de aanzet van haar fraaie borsten.
Onder haar witte rok steken een paar welgevormde bruine benen.
Om haar rood geverfde mond speelt een lach.

In een tijdsbestek van enkele seconden neem ik dat beeld in mij op.
Ze neemt haar zonnebril af, en ik kijk in haar grijze ogen die niet meelachen met
haar mond. Nog steeds kan ik deze vrouw niet thuisbrengen.
”Ik zat bij jou in dezelfde klas op de lagere school”, ratelt ze verder, “ik ben
Grietje Bouman.” “Gut ja, Grietje, ik had je zo gauw niet herkend hoor.”
Haar lach valt klaterend over het terras. “Ik zag jou wel eens toen je de post
bezorgde in de straat waar mijn schoonouders woonden.
Kijk, daar gaat Anton, zei mijn schoonmoeder dan.”

De zwarte vlek in mijn hersenen verdwijnt. Voor er in de plaats worden beelden
geprojecteerd uit onze kinderjaren.
Ze geeft me een hand en haar mond beroert vluchtig mijn wang.
Ik ruik haar zwoele parfum die met haar transpiratiegeur is vermengd.
Ze neemt tegenover mij plaats

Zomer 1952.
Een meisje staat bij de uitgang van het schoolplein.
Een sprietig ding met dunne beentjes en magere schoudertjes.
In het voorbijgaan pakt ze mijn arm, “zullen we straks gaan spelen Anton?”
“Ik heb de jongens beloofd om straks met ze te gaan voetballen Grietje.”
Ze bijt op haar lip om haar teleurstelling te verbergen.
“Och, jammer”, zegt ze enkel. Ze draait zich om en loopt weg.
In twee stappen ben ik naast haar en hou haar staande. “Goed Grietje, we gaan
straks spelen, voetballen doe ik morgen wel met ze”.
Er breekt een lach door over haar gezicht en samen lopen we met klepperende
klompen uit school naar huis.

Nu zit ze tegenover me. Het sprietig ding is uitgegroeid tot een volslanke vrouw.
Ze mag gezien worden, niet dat ze uitblinkt door haar schoonheid maar ze heeft
een mooi lijf dat vooral mannen opvalt.
Ze was altijd al een beetje naïef maar ze had een lief karakter.
Dat bleek toen ik in het tweede jaar op de lagere school werd aangestoken door
allerlei kinderziektes, zoals roodvonk en geelzucht. In die tijd was je maanden
verder eer je daarvan was hersteld.
Grietje kwam regelmatig aan de deur om te vragen hoe het ging, en toen het
besmettingsgevaar nagenoeg was geweken, zat ze aan mijn bed en vertelde over
school. Uiteraard moest ik dat jaar overdoen omdat ik wegens ziekte was blijven
zitten. Ziek geweest, schreef de juffrouw toen in mijn rapport.

Grietje bukt zich en rommelt in haar handtas op zoek naar sigaretten.
In haar bh-loze bloes die verder openvalt zie ik de diepe kloof van haar borsten
die zich duidelijk aftekenen tegen het dunne stof.
Ik geef haar vuur en terwijl ze nipt aan haar frisdrank dwalen mijn gedachten weer
af naar die warme zomermiddag in 1952.
Tien waren wij beide.
In haar gebloemde jurkje fladdert Grietje voor mij uit. Vederlicht vlindert ze langs
het korenveld op zoek naar korenbloemen en klaprozen die ze zo mooi vindt.
Armen vol plukt ze, voor moeder en oma.
Maar ik merk al een paar dagen dat het met Grietje niet gaat zoals het moet.

Zittend tegen de houtwal van een sloot die de landerijen scheiden klaagt ze over
hoofdpijn en wrijft over haar buik. “Heb je buikpijn Grietje?”
Ze knikt zonder woorden.
We zien in de verte 3 arbeiders het koren zichten. Telkens als de zicht wordt
opgeheven flikkert het zonlicht op het staal die zich dan vlijmscherp door het
rijpe koren ploegt. Een van de zichters is bezig zijn zicht te aarden.
Het geluid van de tikkende aardhamer zweeft over de landerijen en dringt via
het kale stoppelland tot ons door. Drie vrouwen zijn bezig het koren te binden
en slepen de schoven dan met zich mee om ze op te hokken.
De middag loopt haast ten einde, de torenklok van de hervormde kerk laat zijn
slagen horen. “We gaan naar huis Grietje, het is 5 uur.”
We staan op en lopen de lange boerenlaan over op weg naar huis.

Plotseling blijft het meisje staan, de geplukte bloemen vallen uit haar armen.
Met grote verschrikte ogen tilt ze haar jurkje op en ziet een bloedvlek in haar witte
broekje. “Anton, ik bloed”, roept ze vertwijfeld, “hoe kan dat nou zo ineens.”
Ze trekt wit weg en huilt met lange uithalen.
Ik schrik eveneens maar laat het haar niet merken. Ofschoon ik het nog nooit
had gezien, besefte ik wat er aan de hand was.

Ik mocht dan wel een jongentje zijn van tien, thuis had ik vaak genoeg in het geniep
gesprekken opgevangen tussen moeder en dochter om te weten waar het over ging.
Mijn broers, allemaal veel ouder dan ik maakten mij al vroeg wegwijs wat ik op
oudere leeftijd kon verwachten en legden het verschil tussen een jongen en een
meisje haarfijn uit.
Haar magere schoudertjes schokken, haar witte strik hangt scheef op haar hoofd.
Ze merkt het niet eens

Ik trek het meisje onhandig tegen me aan om haar te troosten.
“Stil maar Grietje, je bent ongesteld geworden”, prevel ik zachtjes aan haar oor.
“Dat komt omdat je een meisje bent, meisjes krijgen dat elke maand zegt mijn moeder.
Het gaat vanzelf weer over hoor, kom, huil nu maar niet langer, ik breng je wel thuis.
Echt? Natuurlijk,” zeg ik en sla mijn arm om haar naschokkende schouder.

In een hoek van het terras, waar de zon wordt buitengesloten, strooit Grietje
haar verhalen over mij uit. Ze heeft jaren van geluk gekend, maar nu sinds enkele
jaren is er de pijn vanwege haar scheiding. Twee kinderen kwamen uit hun relatie
voort en het steekt haar dat haar ex zich nauwelijks om de kinderen bekommert.
Vier en zes zijn ze, de beide jongens waar ze nu alleen voor staat.
Ze werd prima opgevangen door haar ouders maar ook haar schoonouders helpen
haar zoveel mogelijk. Die verachten de daden van hun zoon.

Drieëndertig is ze nu, met nerveuze vingers peutert ze een sigaret uit het pakje
en zegt, “kerels?, smeerlappen zijn het, allemaal.”
“Allemaal Grietje?”
“De meeste, “ zegt ze nu wat genuanceerder. Met een nietsziende blik dwalen
haar ogen over het lege terras. “Ik voel me vernederd en misbruikt,” zegt ze fel.
Haar grijze ogen vonken. “Terwijl ik thuis zat ging meneer pierewaaien op een
heel geniepige en slinkse manier die hij jaren verborgen wist te houden.
Ik zal je de details maar besparen. Plotseling rolt er een vloek over het terras.
“Het was verdomme mijn eigen schoonvader die mij vertelde over de escapades
van zijn zoon. Gooi die vent die deur uit Grietje”, zei hij huilend aan de keukentafel.

We lopen tussen het wuivende graan door naar huis.
Mijn arm ligt nog steeds om de schonkige schouders van Grietje die haar betraand
gezichtje naar mij opheft. Ik knik haar bemoedigend toe.
Onder de perenboom in de schaduw zit Grietjes moeder aardappelen te schillen.
“Vrouw Bouman zeg ik opgewonden”, Grietje is vandaag ongesteld geworden,
er zit bloed in haar broekje. Fenny Bouman kijkt me aan alsof ze water ziet brandden.

Haar mond valt wijd open en met grote verbaasde ogen kijkt ze me aan.
“Ongesteld,” echoot ze, “hoe weet jij dat in hemelsnaam.”
Ze neemt haar dochter in haar armen, “kom maar kind, stil maar prevelt ze zachtjes,
ga maar mee naar binnen dan zal ik je helpen.
Dank je Anton dat je Grietje hebt getroost en haar hebt thuisgebracht”, zegt ze in
het voorbijgaan en aait me over de bol.

Grietje kijkt op haar horloge, “ik moet er vandoor zegt ze, gunst zo laat al weer.”
Ze staat op en pakt haar handtas die ze over haar schouder laat glijden.
De roodgelakte vingers van haar hand omvatten de mijne.
”Tot ziens jong, leuk je weer eens gesproken te hebben.” Ik hou haar hand vast en
terwijl haar lippen opnieuw mijn wang beroeren zeg ik, “weet je waar ik aan dacht
Grietje tijdens ons gesprek?” “Nou?”, zegt ze met opgetrokken wenkbrauwen.

“Aan de zomer van 1952. Tien waren we, toen we doolden langs de korenvelden
en jij voor het eerst ongesteld werd. Weet je het nog?”
Een blos vliegt over haar gezicht. “Dat is ook toevallig jong, laat ik nu ook mijn
periode hebben”, kirt ze zachtjes.
Voor ik verder iets kan zeggen en van mijn verbazing over zoveel openheid ben
bekomen, vlindert ze weg van het terras. Halverwege draait zich om en steekt
haar hand op. Dan is ze uit het zicht verdwenen, even onverwacht als ze is
gekomen…….

De naam Grietje Bouman is gefingeerd.
Dit verhaal is al eerder op de oude website van RTVS gepubliceerd.



-advertenties-

NIJM Webdesign Stadskanaal