REGIO – “Trots op de Veenkoloniën,” zo heette de verhalenreeks die RTV1 dit voorjaar lanceerde. Als verslaggevers ontdekten we hoe trots we eigenlijk mogen zijn op onze Veenkoloniën, maar ook hoe weinig we dat als inwoners laten zien.
Of ik nu met burgemeester Klaas Sloots sprak over de Nedersaksenlijn of met de makers van het theaterprogramma VanHier – telkens kwam dezelfde opmerking terug: ‘We moeten onze kop meer boven het maaiveld uitsteken.’ Met andere woorden: we moeten beter laten zien wat deze regio allemaal te bieden heeft. Maar dat is lastig, want het ligt niet in de aard van de Veenkoloniaal om zich op de borst te kloppen. Toch vonden we in elk gesprek dat we daar verandering in moeten brengen. Hoe kan de rest van Nederland anders weten dat we méér zijn dan een gebied dat alleen gas pompt en aardappels oogst?
Als iemand de Veenkoloniën PR-technisch op de kaart kan zetten, is het hoogleraar Willem Foorthuis wel. In zijn lezingen neemt hij zijn publiek mee naar het verleden en overtuigt binnen enkele minuten iedereen van het unieke karakter van de Veenkoloniën. Tijdens zijn lezing op de nieuwjaarsreceptie van Stadskanaal, afgelopen januari, was het doodstil in de theaterzaal. Knoalsters zaten met hun oren te klapperen: wat wonen we eigenlijk in een bijzonder stukje wereld.
Met de aardappelmeelfabrieken van Willem Albert Scholte – de eerste multinationals – en de duizenden schepen die hier ooit gebouwd zijn, noemt Foorthuis de Veenkoloniën zelfs de ‘kraamkamer van modern Nederland.’ Maar toch weten we dit verhaal maar moeilijk aan de rest van het land te verkopen. Volgens Foorthuis ligt dat aan het zogenaamde Calimero-effect: ‘Zij zijn groot en ik ben klein, en dat is niet eerlijk.’
Hoewel deze uitspraak mij, als man van 1 meter 25, buitengewoon herkenbaar in de oren klinkt, ben ik het helemaal met Foorthuis eens dat we ons daar niet door moeten laten weerhouden. Neem het maar van deze vleesgeworden Calimero aan dat je daar niks mee bereikt. Juist als je klein bent, moet je laten zien wat je in huis hebt en je sterke punten uitspelen.
En die sterke punten zijn er genoeg. Gedeputeerde Johan Hamster vertelde me eens hoe hij in binnen- en buitenland met trots praat over zijn geliefde Smeerling. En burgemeester Sloots van Stadskanaal straalde toen bekend werd dat het onderzoek naar de Nedersaksenlijn louter positief was over onze regio. ‘Er komt iets game-changings aan’, wist hij me tijdens een interview in zijn werkkamer te vertellen. Voor mij was het toen nog gissen wat hij hier precies mee bedoelde. Later bleek dit over het MIRT-rapport te gaan. Want of het nu gaat om woningbouw, werkgelegenheid, innovatie of het aantrekken van jongeren – het rapport zag overal kansen voor de Veenkoloniën als de Nedersaksenlijn er komt.
In Den Haag zag ik hoe dit aankwam in de Tweede Kamer: ook daar begon men in te zien dat de regio veel te bieden heeft en dat de rest van het land daar de zoete Veenkoloniale vruchten van kan plukken. Toch is er door het welbekende Haagse getreuzel nog steeds geen vervolgonderzoek gestart. Dit bewijst eens te meer dat we onze PR-machine in het noorden beter moeten laten draaien. De rest van Nederland moet in 2025 niet vergeten dat we méér zijn dan een decor voor grappig bedoelde PowNed-filmpjes over lokale accenten.
In Hilversum zie ik hoe grote steden zich regelmatig op de borst kloppen met voetbalprestaties, staatsbezoeken of hun rijke historie. Dat moeten wij in de Veenkoloniën ook doen: die kop boven dat maaiveld uitsteken, ook al voel je je klein. Dan gebruik je maar een opstapje, werkt prima.