Direct naar de inhoud.

Oliespoor door de kanaalstreek

foto: Marc Dol ‘RTVS en 112regioflits’

MUSSELKANAAL – Afgelopen zondagmiddag werd er een lang oliespoor ontdekt die, na onderzoek, een lengte van enkele km’s betrof.

Via gekregen info was het oliespoor ontdekt in de Schoolstraat te Musselkanaal richting de Cereskade door naar Nieuw Buinen over het Dwarsdiep, Buinerweg richting de Nautilusweg en zo de A.G. Wildervanckweg (N366) op. Een speciaal schoonmaakbedrijf en de provinciale waterstaat hebben het wegdek schoongemaakt. Info over de veroorzaker van het oliespoor is op dit moment niet bekend.

112regioflits

Datum 13 november 2012 Bert Jan Brinkman

Super gemeente Zuid Groningen: Luchtballon of briljant

Ik was er al bang voor. In mijn vorige column wees ik reeds duidelijk naar het tijdverlies en geneuzel bij een ‘ toch niet te voorkomen ‘ herindeling van de Zuid Groninger gemeenten..

 

Eerder al werd er fors op de rem getrapt door de SP Bellingwedde die uit de brainstormsessies stapte. Vervolgens legt Gemeente Belangen Vlagtwedde een bom onder het onderzoek van Bureau Berenschot en zet  de gemeenteraad van Vlagtwedde de samenwerking met gemeente Stadskanaal op een laag pitje. Was de communicatie rondom de verplaatsing van de brandweerkazerne in Stadskanaal de bekende druppel? Hoe dan ook uit bovenstaande blijkt dat een kleine groep mensen het beslissen voor de grote massa. Waarom geen referendum houden? Bij zo iets belangrijks blijken zelfs gemeenteraden met de handen in het haar te zitten. In de afgelopen jaren is er goede samenwerking  ontstaan  tussen de gemeenten onderling. Dat moet je koesteren. Natuurlijk zal ook Stadskanaal boter aan zijn hoofd hebben.  Maar het echte gekissebis is eigenlijk pas begonnen toen het woordje ‘herindeling’ in het spel kwam. Blijkbaar komen er nu niet alleen sentimenten maar vooral ook enkele  ego’s in gevaar.  Alles wordt uit de kast gehaald om  maar niet te hoeven herindelen.  Als de politici van de gemeente Vlagtwedde dan ook nog eens openlijk wél de liefde verklaren aan buurgemeente Bellingwedde komt dat als een mokerslag aan in politiek Stadskanaal.

Veendam
Maar niet getreurd want er zijn nog meer opties voor de Groninger vlekkenkaart. Veendam en Stadskanaal zijn ook al jaren goede partners en werken samen op gebied van ouderenzorg, gezondheidszorg, welzijn op economisch gebied, kunst en cultuur etc.. Er heerst een bepaalde chemie tussen de gemeente Veendam en Stadskanaal. Het prachtige (Stads)kanaal wat overgaat in het Oosterdiep deelt onze cultuur. Nu de onderhandelingen tussen Stadskanaal en Vlagtwedde/Bellingwedde vastgelopen zijn kan Veendam mogelijk redding brengen. Er doet zich in Veendam namelijk een soortgelijke situatie voor als hier. Menterwolde zet zijn hakken in het zand.  Wordt het dus niet tijd om de grenzen te verleggen? Financieel beter worden en meer werkgelegenheid creeren, daar gaat het om in onze regio. Nederland is veranderd. Europa wordt machtiger. We mogen hier niet blijven stilstaan.

Supergemeente
Terwijl de gevestigde lokale politic zich nog afvragen hoe nu verder, komen er frisse nieuwe geluiden uit de wandelpaden. Een nieuwe generatie laat zich horen. Iets wat steeds vaker naar voren komt is de optie:  Veendam, Stadskanaal, Pekela’s, Vlagtwedde en Bellingwedde. Een grote supergemeente. Hier valt alles op zijn plaats. Voldoende werk, gezondheidszorg, kunst en cultuur, sport, recreatie, wonen. Bovendien kan ieder dorp zijn eigen identiteit bewaren met een eigen vorm van lokaal bestuur. Daar is vast wel een constructie voor te bedenken. Neem nu Stadskanaal Noord, het gaat bijna naadloos over in Wildervank. Wat een prachtige driehoek om gezamenlijk werkgelegenheid te creëren. Natuurgebied voor de recreant maar ook volop ruimte voor uiteenlopende projecten. En dan de mogelijkheid voor kabel provider SKV zich verder uit te breiden en de concurrentie aan te gaan met Ziggo. Goed voor de burgers, een gezonde concurrentie strijd in een veranderend medialandschap. De trein, gas en zout winning, bio en zonne energie, landbouw en veeteelt, recreatie etc. Er zijn volop mogelijkheden voor onze regio. Een gemeente Zuid Groningen met 100.000 inwoners verdeeld over prachtige plaatsen. Daar moeten we naar toe. Dat moet toch binnen 5 á 6 jaar te realiseren zijn. Een klimaat waarin ondernemers en bewoners zich thuis voelen. Een supergemeente wat lacht naar de Stad Groningen. Het nieuwe gemeentehuis? Ik hoor het u zeggen.. Dat bestaat dan niet meer in de vorm zoals we het nu kennen. Burgers kunnen online de zaken afhandelen. In maart 2014 zijn er weer gemeenteraadsverkiezingen. Wat een uitdaging..
 

Bert Jan Brinkman
op persoonlijke titel
column zomer 2012
 

Datum 3 juli 2012 Bert Jan Brinkman

Geeske (2) 38 jaar later…Een ontmoeting in het Refaja ziekenhuis.

Door Anton de Wijk

Veranderd gezicht
Jaren verstreken, van Geeske hoorde ik nooit meer iets. Zomers en winters wisselden
elkaar in grote regelmaat af. Nadien ook strenge winters, drie jaar later de strengste
winter van de eeuw, de beruchte winter van 1963. Maar met Geeske zou ik nooit meer
schaatsen, waar ik toen in die winter nog wel eens naar verlangde.
Met de loop der jaren veranderde ook het dorpsbeeld. De kanalen waar we toen over
schaatsten werden gedempt. Waar eens druk scheepvaartverkeer heerste, loopt nu een
breed fietspad. “De Eerste Veenkoloniale Melkfabriek” in de Gasselternijveenschemond
werd eind 1985 afgebroken, op de vrijgekomen plek zijn nieuwe huizen gebouwd.

Ook strokartonfabriek “Ons Belang” en aardappelmeelfabriek “De Twee Provinciën”,
zijn al jaren geleden afgebroken. Van hectische drukte in de herfst, toen aardappel-
schepen naar de fabriek af en aan voeren waarbij de soms luidruchtige schippers aan
het roer hun commando’s over het water lieten schallen, is geen sprake meer.
Nu heerst er welhaast een serene rust. Want hier verrees een compleet nieuwe woonwijk
met waterpartijen, koopwoningen en fraaie landhuizen met de toepasselijke naam ‘Plan
Waterland’. Waren het vroeger de fabriekspijpen die de skyline bepaalden, nu zijn het
hoge woontorens die op kilometers afstand al zijn waar te nemen.

Aardappelmeelfabriek “Oostermoer”, onderdeel van het AVEBE-concern, wist alle
stormen te weerstaan en kon ondanks moeilijke perioden blijven doordraaien.
Café Zuiderveld ging nadien over in andere handen, later was er een drukkerij in
gevestigd. Vaag zijn op de voorgevel de letters Zuiderveld nog zichtbaar toen de
originele letters werden weggehaald.
Wat blijft zijn herinneringen die weer komen bovendrijven als je met de auto of met
de fiets door het langgerekte dorp rijdt. In de loop der jaren zijn open plekken opgevuld
met nieuwe huizen. Alleen voorbij de Tweede Dwarsdiep bleef het karakteristieke deel
van het dorp behouden.

Ongeveer de laatste vijf jaar voor dat ik met de Vut zou gaan, kreeg ik op medische
indicatie een vaste besteldienst. Een paar versleten rugwervels waren er de oorzaak van
dat ik van de bedrijfsarts geen nacht- en late diensten meer mocht uitvoeren.
Ook traplopen was taboe, evenals zwaar tillen.

Refaja ziekenhuis

In overleg met de bedrijfsleiding kreeg ik een vaste besteldienst toegewezen rond het
Refaja ziekenhuis. Het was een koude gure herfstdag in november 1998 toen ik in de hal
van het ziekenhuis mijn steunzak ledigde om de overige post in te laden.
Elke dag liet ik hier een zak post nabrengen ter verlichting van de bestelling omdat de
hoeveelheid post voor de gehele bestelloop teveel was.

Op mijn knieën sorteerde ik de bundels post toen ik opmerkzaam werd gemaakt door
het geklikklak van hoge hakken die doordrongen tot in de hal die op het asfalt naderbij
kwamen. Ik keek naar buiten en zag een dame naderen in een zwarte jas met hoog
opgeslagen kraag die mijn blik gevangen hield.
Ze kwam mij ergens bekend voor maar op dat moment kon ik haar niet thuisbrengen.
Ik bleef kijken naar de vrouw die mij op een of andere wijze intrigeerde, dit mede
vanwege haar rode haar. De automatische schuifdeuren zoefden open en ze liep naar
binnen. De gure herfstwind volgde haar tot in de hal.
“U neemt de kou mee naar binnen dame,” merkte ik op.”Dat bent u toch wel gewend
postbode,” zei ze gevat.

Ik grinnikte om die opmerking. “U hebt gelijk hoor, ik heb alle dagen met het weer te
maken.” Ze draaide haar hoofd naar mij toe en lachte.
Er ging een schok door mij heen, nee dit bestond niet, dit leek een droom.
Ik voelde opeens dat het bloed met kracht door mijn aderen werd gepompt en dat mijn
wangen begonnen te tintelen.
Beelden van jaren geleden doken ineens weer voor mij op.
Hoelang is het inmiddels geleden dat we elkaar voor het laatst hadden gezien.
Toen, op die mooie herfstdag in oktober, toen we afscheid van elkaar namen bij boer
Klaver waar ze werkte.
Ik keek naar haar lach, naar de kuiltjes in haar wangen.
Geen enkele vrouw lachte zoals zij, dit kon geen vergissing zijn, dit was Geeske.

Haar rode haar reikte nu haar schouders, de hoge hakken maakten haar groter dan
dat ze werkelijk was. Haar lippen waren lichtjes rood gestift, haar make-up was
verzorgd en haar kleren verrieden haar goede smaak.
Ik zat nog steeds op mijn knieën en staarde naar de vrouw die aan mij voorbij ging.
“Geeske, jij bent Geeske Jansen toch?” Mijn stem sloeg over van opwinding, ik was  
mezelf nauwelijks meester. Vol ongeloof staarde ik naar de vrouw die ik nu na tientallen
jaren weer ontmoette. Ze bleef staan en draaide zich om. Verwondering en ongeloof las
ik van haar gezicht. Ik stond op en deed een pas naar voren.

De gure herfstwind die rode blosjes op haar wangen had veroorzaakt werd dieper.
Haar ogen werden groot, en net zoals ik enige ogenblikken geleden, was zij nu ook
met stomheid geslagen. Ze keek me aan. “Anton, gut jong, jij bent Anton, hoe bestaat
het na zoveel jaren. Sinds de winter van 1960, nu 38 jaar geleden….”
“Ja Geeske, wij samen op het ijs, weet je het nog?” “Haast ieder detail jong.”
Als een jong verlegen diep blozend meisje stond ze tegenover me.
Hoe heb je mij herkend?” “Aan je lach Geeske, die staat nog altijd fotografisch in mijn
geheugen gegrift. Bepaalde gelaatstrekken blijven voor altijd in een mensengezicht
verankerd en verdwijnen nooit.” Ze stak haar beide handen naar voren en ik greep ze.

Na lange jaren stonden we weer tegenover elkaar en weer zochten we beiden naar
woorden nog nauwelijks bekomen wat ons zoeven was overkomen.
We realiseerden ons niet dat we in de weg stonden, nog enigszins verdoofd door de
schok van zoeven stonden we tegenover elkaar. De bundels post lagen her en der
verspreid in de hal, zodat een patiënt in een rolstoel ons niet kon passeren.
Onze excuses werd door de man glimlachend aanvaard en hij vervolgde geruisloos
zijns weegs. Zachtjes liet ik haar handen los en legde de post en briefpakjes onder de
rode brievenbus die zich in de hal bevond en legde er de postzakken over.

De dames aan de infobalie achter het grote raam sloegen het gebeuren met belangstelling gade. “Wat brengt jou hier Geeske?” “Tante Alie heeft een hartaanval gehad en ligt op de
hartbewaking, de zuster van m’n moeder uit Gasselternijveen.
Haar zoon belde gistermorgen dat ze er slecht aan toe was. Zodoende ben ik hier.
Moeder is dermate slecht ter been dat ze niet mee kon komen. Met geen mogelijkheid
krijg ik haar de auto meer in en uit.
Laat ik eerst even informeren hoe tante het maakt, daarna kunnen we praten.” Ik knikte,
en toen ze vroeg waar ze zijn moest, nam ik lichtjes haar elleboog en wees haar de weg.
Ik vertelde haar dat ik in het restaurant op haar zou wachten.

Net als toen
Ze beende weg en toen ze na een tiental minuten terugkeerde nam ik haar jas aan die ik
aan de kapstok hing, waarna ze tegenover mij aan het tafeltje plaatsnam.
“Hoe gaat het met tante?” Nog steeds geen verandering, ik heb slechts enkele woorden
met haar kunnen wisselen. Ik ben zo moe zei ze, doodmoe, nog te moe om te praten.
Met haar hand in de mijne zat ik naast haar bed, waarna haar ogen weer dichtgleden.”
We zaten in een hoekje bij het raam dat uitzicht gaf over de dierenweide naast het zieken-huis, waar herten vredig graasden.
De lucht was nog even grauw en donker, de herfstwind speelde door de kruinen van de bomen, takken zwiepten op het ritme mee.

Ik liep naar het buffet en gaf mijn bestelling op, zonder haar te vragen wat ze wilde ge-bruiken. Even later kwam de dienster  met het dienblad aanlopen en plaatste die voor ons
op tafel. Ze keek naar me op. “Net als toen hé jong, weet je het nog bij café Zuiderveld?”
zei ze zacht. “Ja Geeske, of ik het nog weet, daarom heb ik het ook besteld.
Chocolademelk met slagroom en twee gevulde koeken.
Wist je dat alles nog?” Ik knikte. “Om je er toen zo van genoot meende ik je een plezier
te doen om hetzelfde te bestellen.”

Ze keek me warm aan. “Wat is het een tijd geleden jong, een halve mensenleven.
Achtendertig jaar zijn inmiddels verstreken, al die tijd hebben we taal nog teken van
elkaar gehoord en nu zitten we hier weer tegenover elkaar.
Alsof het zo zijn moest.” “Alles in het leven heeft een doel Geeske, misschien dacht onze
Lieve Heer er goed aan te doen om ons nog een keer samen te brengen.
Wie zal het zeggen.”

Een klein meisje met blond krullend haar drentelde rond ons tafeltje.
Geeske aaide haar liefkozend over de bol, nam haar handtasje en haalde er een paar
snoepjes uit die ze het kind toestopte. Vertederd keek ze het kind na die weer naar haar
moeder huppelde.
De beide vrouwen wisselden een blik van verstandhouding en knikten elkaar toe.
Geeske bleef naar het kind staren en in haar ogen verscheen opeens een pijnlijke glans.
Had ze verdriet? “Toe Geeske,” moedigde ik haar aan, “vertel eens iets over jezelf, ben je
getrouwd, heb je kinderen, waar woon je, allemaal vragen die me heel erg intrigeren.”

Kinderloos

Ze keek me aan maar haar blik gleed weer van me weg en ze staarde zonder iets te
zeggen naar buiten. Ik observeerde haar en zag dat de lijnen naast haar ogen en mond
dieper waren geworden, maar ook dat haar vele zomersproetjes nu grotendeels waren
verdwenen. Haar gewicht had ze in al die jaren perfect in de hand weten te houden, vele
vrouwen van zesenvijftig zouden er voor tekenen om er zo uit te zien als zij.
Goed, ze was een tikkeltje aan de mollige kant maar dat was ze vroeger ook.
Het misstond haar niet

Haar blauwe ogen blikten opeens weer in de mijne, toen ze antwoord gaf op mijn vragen.
“Ja Anton, ik ben getrouwd, mijn man handelt in onroerend goed en heeft een groot
makelaarskantoor.” Ze noemde de plaats waar ze woonden, ergens aan de rand van het
bos in de kop van Drenthe. Net als toen die zaterdag in januari toen we samen schaatsten,
las ik in haar ogen dezelfde doffe glans toen ik haar geen antwoord gaf op de vraag die
ze mij toen stelde; “alleen maar om het schaatsen?”
Ze straalde nu niet de opgewektheid uit die ze in haar jeugd tentoon spreidde.
Ik miste haar klaterende lach, de blijheid in haar ogen en de frisheid die ze toen
bezat. Voor ik het wist kwam de vraag over mijn lippen. “Ben je gelukkig Geeske?”
Ik schrok van mezelf, had ik haar deze vraag wel mogen stellen?
Werd ik nu niet te persoonlijk? Een felrode blos steeg tot in haar haarwortels omhoog.
Ik zag het, en corrigeerde mijzelf direct door op te merken dat ik deze persoonlijke
vraag haar niet had mogen stellen.

Ze glimlachte enkel toen ze vervolge:
“Financieel ontbreekt het ons aan niets, we gaan een paar keer per jaar op vakantie,
de zaken gaan uitstekend en het gaat ons van alle kanten voor de wind. Dat vroeg ik niet
Geeske, maar is dat volgens jou het geluk dat je nastreeft?”
Ze schudde haar hoofd, nee jong, je hebt gelijk. Het grote geluk hebben wij nooit mogen
ontvangen, zei ze mat.” Ze keek weer van me weg en ik zag dat het haar moeite kostte
om verder te spreken. Ik fronste mijn wenkbrauwen na die opmerking. Wat bedoelde ze
hiermee?

Haar stem klonk schorrig toen ze na enkele ogenblikken zei: “We hebben geen kinderen Anton, Ik had er graag een paar willen hebben, ik kom zelf immers uit een groot gezin.
Maar geen zeven hoor, zoals thuis.
Toen ik na jaren nog steeds niet in verwachting raakte, hebben we ons laten onderzoeken
en toen bleek dat mijn man ze mij niet kon geven. Een vroegere kinderziekte had hem onvruchtbaar gemaakt. De teleurstelling beiderzijds was groot maar het heeft ons
huwelijk verder niet in de weg gestaan.” “Hebben jullie geen adoptie overwogen?”
“Natuurlijk hebben we dat, maar waar je dan tegen aan loopt wil je niet weten.
Regeltjes, bureaucratie, het lange wachten, je houdt het niet voor mogelijk wat je dan
allemaal tegenkomt. We hebben het plan toen maar laten varen.

Ze roerde in haar chocolademelk die dan tot nu toe onaangeroerd op de tafel had gestaan.
De slagroom erop was verdwenen, ze was opgelost in de warme drank.
Ik keek naar haar toen ze de mok aan haar lippen zette. Ik had medelijden met haar,
opeens zag ik haar weer zitten in de wei, bij de jonge lammetjes die aan haar vingers
zogen. Wat was ze toen blij en opgetogen, wat een spontaniteit straalde toen uit het
kleine meisje. Wat zou ze gelukkig zijn geweest als ze een kindje in haar armen had
mogen houden. Helaas ging dat grote geluk aan hun huwelijk voorbij.

Ik was verliefd

Ze voelde dat ik naar haar keek en ze sloeg haar ogen naar me op. “En jij jong, hoe
is het jou verder vergaan al die jaren?” Nog altijd bij de post, toch al gauw veertig
jaar? Ja Geeske, volgend jaar heb ik 40 dienstjaren en stop dan op 1 augustus met m’n
werk. Ik ben getrouwd, we hebben één dochter die in augustus van dit jaar in het
huwelijk is getreden. Mijn vrouw heb ik in de strenge winter van 1963 leren kennen,
eveneens op het ijs. Drie jaar later zijn we getrouwd, en weer twee jaar later werd onze
dochter geboren.” Ze hing aan mijn lippen toen ze met kleine teugjes haar chocolade-
melk dronk.

“De winter van 1963, wat een winter hé, jammer dat we toen al weg waren.
Ik reed vanmiddag langzaam door de Gasselternijveenschemond, en liet alles in me
inwerken. Vele herinneringen kwamen weer boven, als een film werden de beelden van
toen weer op mijn netvlies geprojecteerd. De vlonder voor het huisje waarop we toen
zaten na onze smak op het ijs, is er niet meer, de vaart is gedempt en café Zuiderveld
is geen café meer. De boerderij waar ik toen werkte staat er nog steeds, zelfs het stook-
hok staat er nog. Op het straatje ernaast bij het melkrek, zat je altijd met  de hond te
ravotten. Jullie konden het samen goed vinden. Weet je nog hoe hij je uniform besmeur-
de door met zijn modderpotten tegen je op te springen? Je bezorgde mij handenvol werk
om je weer toonbaar te maken.”

Ze zette de mok neer en depte met een papieren zakdoekje zorgvuldig haar lippen.
“En jij jong, ben jij ook gelukkig?” Ik had die vraag niet verwacht en ze bracht mij
een beetje van mijn stuk. Toch keek ik recht in haar blauwe ogen toen ik antwoord gaf
op haar vraag. “Ja Geeske, ik ben gelukkig, ik hou van mijn vrouw zoals een man maar
eenmaal in z’n leven van een vrouw kan houden.” Ze friemelde met haar zakdoekje in
haar schoot en sloeg haar ogen neer.
“Geeske, het is nu al zolang geleden, we zijn beide nu volwassen mensen zodat ik het je
nu wel durf te vragen. Een vraag die heel lang  door mijn hoofd heeft gespookt.
“Je voelde meer voor mij dan ik voor jou hé, was je destijds in mij verliefd Geeske?” 

Opnieuw trok een rode blos over haar wangen. “Waarom vraag je dat”, zei ze schor,
wist je dat niet, begreep je niet dat ik veel meer voor je voelde?
Toen we die middag tegen het ijs smakten en jij me overeind hielp hoopte ik dat je mij
in je armen zou nemen. Je deed het niet en daar heb ik het een hele tijd moeilijk
mee gehad.” Verpleegsters liepen met vlugge passen het restaurant voorbij, patiënten
werden op brancards de gang opgereden naar de zaal. De morgen gleed langzaam over
naar het middaguur, zodat het wat drukker begon te worden en rumoeriger door het
geschuif van stoelen.

Ze vervolgde: “ja, Anton, ik was verliefd en kon je jarenlang niet uit mijn gedachten
bannen. Maar de liefde kwam van één kant, je voelde niets voor mij, tenminste geen
liefde, enkel respect en warmte. Je hebt het nooit met zoveel woorden gezegd, maar een
vrouw voelt zoiets. Er brandde steeds een klein vonkje bij mij van binnen, een vonkje
die naar ik hoopte ook naar jou zou overslaan maar het gebeurde niet.
Jou warme jas om mijn schouders, de boterhammen die je me gaf, het waren gebaren
die me verwarmden en gelukkig maakten.
Wat jij toentertijd niet deed, hadden andere jongens misschien wel gedaan, een
avontuurtje met een meisje zonder zich verder te bekommeren om ware gevoelens.
We leefden in een andere tijd, toen werd er niet zo snel gekust als tegenwoordig, we
waren toen al blij dat we in elkaars nabijheid waren.

Ondanks dat ik graag had gewild dat het anders was gelopen, heb ik vooral later jou
besluit tot op de dag van vandaag weten te respecteren.
Dat je geen avontuurtje met me aanging om me na een paar weken later weer aan de
kant te schuiven. Dan was de pijn vele malen groter geweest.
Tussen ons is het altijd zuiver en eerlijk gebleven en dat tekent je karakter.
Weet je, de tijd heelt alle wonden, de scherpe kanten zijn er in de loop der jaren vanaf gesleten maar je eerste liefde vergeet je nooit. Die draag je altijd mee in je hart.”

Ze kijkt me nu vol in het gezicht. “Je vroeg het mij zoeven en ik geef je een eerlijk
antwoord, ja Anton, jij was mijn allergrootste liefde, ik kon je maar niet vergeten.”
Ik voel hoe het bloed met kracht naar mijn wangen wordt gepompt, het is alsof ik in
brand sta. Haar bekentenis doet me toch meer dan ik had verwacht.
De eerste tijd in Helmond was een verschrikking, ik kon mijn draai daar niet vinden.
Het hele gezin zag hoe ik leed. Jij hield van die jongen hé, zei mijn moeder op een
middag. Van die postbode in Stadskanaal.
Uren daarna heb ik gehuild. Nachtenlang heb ik met Albert gesproken en hij wist mij langzamerhand te overtuigen dat het een hopeloze liefde was.
“Het is niet wederzijds Geeske, zei Albert, begrijp dat meisje.
Hoe hard het ook klinkt, je liefde heeft geen enkel kans van slagen.”  

Af en toe komt het weer tot leven, komen de beelden weer boven drijven als het
vriest en het water als staalhard ijs in de vaarten ligt. Als ik dan al die schaatsers zie
denk ik steevast terug aan die tijd van toen, ook aan jou. Die schaatstocht met jou staat
onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift. Ik koester het en draag het mee in mijn hart.
Jammer dat toen meteen de dooi inviel en we niet langer van het ijs konden genieten.
Ik slikte een paar maal, het ontroerde mij wat ze zei.
Nu ze openlijk bekende wat ik al die tijd al had vermoed, brachten haar woorden mij
desondanks in verwarring.

Ik wist niet wat te zeggen, stond op, nam het dienblad van de tafel en vroeg over mijn schouder: “nog een keer van hetzelfde Geeske?
Ze knikte. “Ik ben gek op chocolademelk, maar geen koek meer hoor, anders wordt ik
tonnetje rond. Wel slagroom?” Ze lachte schalks. “Natuurlijk jong, dat maakt het juist
zo lekker.” Mijn kantinepauze schoot er bij in, mijn bestelling zou uitlopen van jewelste,
er wachtte nog een tweede bestelling die nog gestraat en gezet moest worden.
Het zou laat worden vandaag, maar wat kon mij dat schelen.
Ik bestelde voor mezelf een broodje kaas en twee chocolademelk. “Mijn kennis is gek
op slagroom, vertrouwde ik de serveerster toe, spuit er maar een flinke toef op als u
wilt.” Het liep bijna over de rand toen ze de mok lachend op het dienblad plaatste.

De tijd in Helmond

Ik haastte mij naar ons tafeltje waar ik Geeske de mok toeschoof. Haar ogen werden
groot en genietend lepelde ze van de room. Ondertussen vertelde ze over haar ouders,
haar broers, en de tijd in de textielfabriek in Brabant. Die in de jaren 80 overging in
andere handen, een doorstart maakte maar waarbij toch het gezin bij de nieuwe eigenaar
in dienst kon blijven, na eerst een tijd werkloos te zijn geweest.

Hoe ze haar huidige man leerde kennen tijdens een korte vakantie in Overijssel, de
zorgen thuis toen haar vader begon te dementeren en opgenomen moest worden.
Haar moeder die eveneens hulpbehoevend werd en zich thuis niet alleen meer kon
redden. Kleine Jan, die mocht doorleren en het had gebracht tot onderdirecteur van
een groot verzekeringsbedrijf. Ze vertelde onafgebroken door en ik onderbrak haar geen
enkele keer. “Ik ga nog een keer bij tante kijken,” zei ze opeens, “en dan stap ik maar
weer eens op.” Ze bleef langer weg dan de eerste keer maar toen ze terug kwam nam ik
haar jas van de kapstok en hielp haar in het kledingstuk.

Ze glimlachte bij dit gebaar. Samen liepen we door de hoofdingang naar buiten, naar de
parkeerplaats waar haar auto stond. Nog altijd was de lucht op deze sombere november-
dag niet opgeklaard, de wind was nog even kil en koud toen we buiten kwamen.
Ze huiverde licht en zette de kraag van haar mantel op.
Halverwege bleef ze plotseling staan en keek om zich heen. “Hier stond toch ergens
de boerderij van Schuringa Anton?” Ik draaide mij om en wees naar de hoofdingang van
het ziekenhuis, “daar ongeveer Geeske, daar stond vroeger de boerderij.

En kijk, waar we nu lopen stroomde toen het Boerendiep, weet je het nog?
Ze knikte.”Zeker jong, de weg ernaast was toen nog niet verhard, en er zijn verschillende nieuwe huizen bijgekomen. Hoe lang staat het ziekenhuis hier inmiddels?”
“Ik denk zo’n jaar of dertig, als ik me niet vergis sinds 1968. Het is gebouwd door aan-
nemersbedrijf Meijering Benus. Ik liep hier wel eens rond om foto’s te maken.”
Bij een zilverkleurige BMW bleef ze staan en zocht in haar handtas naar de sleutels.
Ze ontgrendelde het portier en opende die. Ze reikte me haar hand. In de afgelopen uren hadden we gepraat, veel gepraat en herinneringen opgehaald uit onze jeugd in hoofdzaak
uit de beginjaren ’60.
Een onbezorgde tijd.      

Ik was toen zeventien en eigenlijk nog zo groen als gras.
Nu was het 1998, achtendertig jaar later. Het leven had ons gevormd, we hadden geleerd
om te gaan met pijn en verdriet. Ook Geeske kreeg haar deel omdat het moederschap
waar ze zo vurig naar had verlangd, uitbleef.
Ik keek naar het kleine vrouwtje dat tegenover mij stond met haar hand in de mijne.
Zij heeft nooit mogen meemaken wat het betekent om in een paar stralende kinderogen
te blikken, of een warm kinderlijfje te voelen wanneer dat zich dicht tegen je aanvlijt op schoot, flitste het door mij heen.

Weer namen we afscheid

Terwijl we zo tegenover elkaar stonden hoorde ik opeens de woorden die Albert eens
tegen me zei. “Jammer jong, dat je niets voor m’n zus voelt, maar ik waardeer het van
je dat je haar geen loze beloften hebt gedaan en geen spel met haar hebt gespeeld.”
Want dat verdient ze niet
Later zal ze wel leren begrijpen dat, als liefde van één kant komt, het geen kans van
slagen heeft.” Geeske’s smalle hand gleed weg uit de mijne, de wind streek door haar
rode lokken dat daarbij opfladderde.

“Het allerbeste jong,” zei ze met zachte stem.”Het was fijn je na al die jaren weer eens ontmoet te hebben. Nu hebben we uitgesproken wat toen niet gezegd is.
Ik ben blij dat je me nu hebt verteld hoe je gevoelens tegenover mij waren.
Het ga je goed jong en geniet samen met je vrouw volgend jaar van je welverdiende
vut.” Ze stapte in, klapte het portier dicht en startte de wagen.
Zachtjes zoefde de auto uit de parkeerstrook de weg op. Midden op de rijbaan stond ik
haar na te staren. Ik zag hoe haar ogen in de achteruitkijkspiegel op mij bleven rusten.
Aan het eind van de Boerhavestraat draaide ze linksaf de Van Boekerenweg
op en stak haar hand op uit het geopende portierraampje.

Juist op dat moment passeerde een grote vrachtwagen die mij het verdere zicht op haar
ontnam. Toen die voorbij gedenderd was, was ook Geeske uit het gezicht verdwenen.
Weer hadden we afscheid van elkaar genomen. Voor altijd? Wie zal het zeggen.
Ik liep terug naar het ziekenhuis met een hoofd vol gedachten en sorteerde opnieuw de
post die nog bezorgd moest worden.
Een verpleegster, die zojuist een patiënt naar de rolstoeltaxi had gebracht die naar huis
mocht, verwonderde zich over het late uur van bezorgen en maakte een praatje.
“Ik zag je een hele tijd in druk gesprek gewikkeld in het restaurant postbode,” kwebbelde
ze er lustig op los. “Heb je je eigen verpraat?”

“Ja zuster, maar het was de moeite waard hoor, ik zou deze dag voor geen goud meer
willen missen.” Het jonge ding giechelde. “Een oude vlam postbode?”
Kom, kom zustertje, wat ben je nieuwsgierig vandaag. Je zit een ouwe postbode gewoon
uit te horen.” Ze lachte kirrend, draaide zich om en verdween naar haar verpleegaf-
deling om de verdere middag aandacht te besteden aan haar patiënten.

Een jaar later, toen ik met de vut ging, zat tussen de tientallen felicitatiekaarten die ik
mocht ontvangen een opvallend kaartje die opviel door de adressering op de enveloppe.
Aan Anton de Wijk,
postbode,
p/a Postkantoor Stadskanaal.
Toen ik de mooie kaart uit de enveloppe had gepeuterd stond onder de fraaie tekst
slechts één naam: Geeske.
Het ontroerde mij dat ze de datum van mijn uittreden had onthouden.
Geeske, Geeske Jansen. Met haar beleefde ik in de winter van 1960 een onvergete-
lijke schaatsmiddag waar ik met een glimlach om mijn mond telkens aan herinnerd
wordt als er ijs ligt. Zoals nu, in de achter ons liggende winterperiode…….
 
De winter van 1959 – 1960 in Stadskanaal
Een statistisch terugblik

 
De eerste dagen van december 1959 waren de temperaturen ruim boven nul.
De 3e december was het zelfs meer dan 8 graden en ook de nachttemperaturen
bleven boven het vriespunt.
Toen Sint Nicolaas zich aandiende, mijn eerste bij PTT-post, werden we overstelpt
met pakjes, met honderden tegelijk kwamen ze binnen. Dit was volkomen nieuw
voor mij en ik keek dan ook werkelijk mijn ogen uit. Al het beschikbare personeel werd
ingezet om alle pakjes te bezorgen.
 
Maar we hadden het weer mee, op 4 en 5 december was het beide dagen iets over de 7
graden bij een oostelijke wind. De zon liet het nagenoeg afweten.
Zondag 6 december viel de eerste vorstdag te noteren die zich wist te handhaven tot
en met 16 december. Acht, 9 en 10 december waren ijsdagen, met als laagste temp de 9e
december met 4.2 graden onder nul.

Op mijn 17e verjaardag, de 20ste december 1959 liep het kwik op tot boven de 10
graden, regende het en was de zon achter een dik wolkendek verscholen.
Ook stond er veel wind, die in hoofdzaak uit het zuidwesten blies.
Op 22 december zou in de nacht de temperatuur deze maand nog eenmaal onder
het vriespunt zakken, toen ik ’s morgens -0.5 aflas.
De kerstdagen verlopen “groen,” 1e kerstdag is het 8.7 graden, de 2e dag loopt het
kwik nog verder op wanneer die blijft steken bij 10.1 graden.
Beide dagen staat er een harde wind uit west tot zuidwest.
Ook als het jaar 1959 ons vaarwel zegt en 1960 op de kalender verschijnt, is het zacht
als de eerste vuurpijlen de lucht in worden geschoten. Bij droog weer is het
dan ongeveer 5 graden.

Hoogste temperatuur:      20 december  10.7 graden,
Laagste temperatuur:       09 december  -6.3 graden.
Op 8-9-13 en 16 december sneeuwt het.
December 1959 levert 11 vorstdagen en 3 ijsdagen.
Het aantal sneeuwdagen blijft steken op 4.
 
Januari 1960.
Nieuwjaarsdag 1960 geeft een maximumtemperatuur van 10.6 graden terwijl ook de
minimumtemperatuur erg hoog bleef, met iets meer dan 8 graden.
Het was winderig en regenachtig en ook de zon liet het deze dag afweten.
Eerst op 8 januari begint het weer te vriezen en dat zal 11 dagen achtereen het geval
blijven. In die periode worden er 5 ijsdagen bijgeschreven.
Negentien januari dooit het en is het regenachtig weer bij veel wind.
Als de wind op 21 januari weer naar het zuidoosten is gedraaid vriest het die nacht.
De 26ste januari is een echte regendag, er valt die dag bijna 12 mm.
Want pas op de 30ste vriest het weer licht. Op de laatste dag van de maand als de wind
oostelijk blijft, zakt ook de maximumtemperatuur onder nul en sneeuwt het de
hele dag licht.

Januari 1960 geeft 6 ijsdagen en 15 vorstdagen.
Hoogste temperatuur:          24 januari   12.6  graden
Laagste temperatuur:          13 januari   -13.7 graden
Hoogste min. temp:             24 januari       8.1  graden.
Op 12 dagen van deze maand valt er sneeuw, 3,5 cm valt er op de 10e januari,
het hoogst gemeten sneeuwdek van deze maand.
In zijn totaliteit viel er die maand 17.9 cm sneeuw.
Op 8 dagen staat er een vrij harde tot krachtige wind.

Februari 1960.

De maand begint meteen met een ijsdag, maar 3 dagen later, 4 februari is de temp
al weer opgelopen tot 9.2 graden.
De wind draait van het zuiden naar het oosten, noordoosten zodat het op 6 februari
al weer vriest. De volgende dag noteren we een ijsdag en was de minimumtemperatuur
tot 7.5 graden onder het vriespunt gedaald. Het zal elke nacht vanaf de 6e februari 17
nachten achtereen blijven vriezen, waarbij tussendoor ook sneeuw valt.
Op de 7e februari na vallen er in die periode geen ijsdagen meer te noteren.
Op de 23ste februari vriest het ook ’s nachts niet meer, maar de daaropvolgende 2
nachten duikt het kwik toch nog weer onder nul.
De hoogste temperatuur wordt op 28 februari gemeten; 14.7 graden, normaal moet
het een graad of 6 zijn.

1960 is een schrikkeljaar want ook op de 29ste is het erg zacht wanneer de temperatuur
oploopt tot 14.6 graden.
Hoogste maximumtemp 28 februari          14.7 graden
Laagste minimumtemp 7 februari             -7.5  graden
Hoogste minimumtemp 29 februari            3.9  graden
Laagste maximumtemp 7 februari -0.8 graden.
Aantal sneeuwdagen 3
Aantal ijsdagen 2
Aantal vorstdagen 21
Op 7 dagen stond er veel wind en op 13 dagen
werd de zon niet waargenomen.

De winter van 1959 – 1960 had in Stadskanaal in totaal:

11 ijsdagen,
46 vorstdagen,
19 sneeuwdagen, terwijl op 49 dagen de zon het volledig liet afweten in deze winter.
 
Alle temperaturen zijn officieus, en komen uit eigen archief en aantekeningen
tijdens mijn bestelloop. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.

De namen in dit verhaal, behalve die van de schrijver, zijn gefingeerd.
Gelijkenissen met nog in leven zijnde personen berust in dit geval op puur toeval.

Datum 7 mei 2012 Bert Jan Brinkman

Geeske (1) een jeugdverhaal uit de winter van 1960

door Anton de Wijk

Ze stond aan de overkant van het kanaal en zette de melkbussen op de kar die terug waren gekomen van de melkfabriek. Zeven melkbussen, die straks op de boerderij schoongeboend
moesten worden. Het melkgerei werd daarna flink nagespoeld en te drogen gezet op het
melkrek dat zich meestal naast het stookhok bevond.
Altijd een secuur werkje, de 40 liter bussen moesten brandschoon zijn om bacteriën tegen
te gaan. Goede melkbussen hadden geen naden waarin zich nog melkresten konden nestelen
en vanuit dat oogpunt ook moeilijk te verwijderen waren.

Op de fabriek werden melkmonsters genomen en als er afwijkingen werden aangetroffen
voelde de boer dat meteen in z’n portemonnee. Met de trekstang in de hand, de kar achter
zich aantrekkend kwam ze de brug over waar ik op haar wachtte.
De schillenboer kwam met zijn paard en wagen juist voorbij, de voerman hief zijn
zweepje de hoogte in ten teken van een groet.

In het kanaal
Geeske. Kleine rooie Geeske werd ze soms genoemd, tenminste als een van haar broers niet
in de buurt waren. Want het woord rooie werkte bij hun als een rode lap op een stier.
Dat ondervond een rijke boerenzoon die deze opmerking meende te kunnen plaatsen toen die
op een zomerse dag bij boer Klaver, waar Geeske werkte, dat spottend tegen haar riep.
Maar hij kwam van een koude kermis thuis. Albert haar oudste broer sprak enkele dagen
later de boerenzoon hierop aan. “Jij jong, ik zou mijn taalgebruik maar een beetje matigen
tegenover mijn zuster als ik jou was.
Ik hou er niet van als ze wordt uitgescholden voor rooie Geeske.”
Karel van der Meer lachte cynisch, “dat bepaal ik zelf wel” lachte hij uitdagend, “wat denk
je wel wie je bent, arbeidersjochie, wil je mij de les lezen?”
  
Hij deed een stap in Alberts richting maar die voelde dat als een bedreiging en greep
hem bij z’n lurven en sodemieterde hem het kanaal in.
Toen die de wal opklauterde met allerlei verwensingen kwam Albert, die met de armen over-
elkaar tegen een boom stond geleund opnieuw in actie. Met een gerichte trap in de buik
maakte Karel opnieuw kennis met het kanaal en vloog voor de tweede keer achterover het
water in. Daar werd weken over gepraat, een arbeiderszoon die het durfde te wagen een rijke
boerenzoon zo maar het kanaal in te schoppen.
Groter kon de vernedering niet zijn. Maar het dwong de nodige respect af, want Geeske werd
nadien niet meer uitgescholden vanwege haar haarkleur door de dorpsjeugd.

Groot gezin
Achtien was ze, een blij en vrolijk meisje, met donkerrood haar dat in de vroege lente glansde
in de morgenzon. Haar klompen klepperden over het houten brugdek toen ze mijn richting
uitkwam. Een klein blozend kind, iets aan de mollige kant met in haar gezicht talloze zomer-
sproetjes. Echt knap was ze niet, maar haar aanstekelijke lach maakte haar uiterst sympathiek
doordat er dan twee diepe kuiltjes in haar wangen verschenen. Haar helderblauwe ogen keken
recht en fier de wereld in.
Het was een prachtige lentedag, begin april 1960. De wind speelde met dorre blaadjes die op-
dwarrelden. Ze streek ook door de ruigte langs de walkant van het kanaal dat zachtjes heen en
weer wiegde.

“Hallo Anton”, zei ze verrast, “moet je bij Klaver zijn? Ik heb een expressepakje voor
de boer, is hij op de boerderij aanwezig? Welnee jong, die is met de arbeiders de hele dag op
het land. Moet het getekend worden? Nou kom maar mee,” ratelde ze door, “de boerin zal
ondertussen de koffie wel bruin hebben.”
Ik trok de rol van de voorband van de Solex en samen liepen we de oprijlaan op naar
de boerderij. Per 1 mei 1959 was ze bij Klaver in dienst gekomen en ze werkte er nu de
volgende maand naar ieders tevredenheid een jaar.
Ze werkte er van ’s morgen zes tot ’s avonds zes, als het melken aan kant was zat voor haar
de werkdag erop.

Geeske molk als de beste, in zes, zeven minuten had ze een koe uitgemolken en stak daar-
mee zelfs haar werkgever Berend Klaver, de loef af. Het waren lange werkdagen maar ze
klaagde niet. Zaterdagsmiddags om 12 uur was de werkweek ten einde en dan had ze er 56
uur opzitten. Geeske kwam uit een groot gezin dat uit negen personen bestond en waarvan zij
het enige meisje was. Pieter Jansen, haar vader, werkte bij strokartonfabriek “Ons Belang”,
twee broers bij aardappelmeelfabriek “De Twee Provinciën”, Albert haar oudste broer bij een
boer als knecht in de Drouwenermond, Jans werkte bij de Agrarischie Unie en Jacob, de op
één na jongste, op de melkfabriek “De Eerste Veenkoloniale” in de Gasselternijveenschemond.
Het was een warm gezin waarin Geeske opgroeide, ondanks het toch wel schamele bestaan
heerste er altijd opgewektheid en vrolijkheid.

Rond de grote tafel waar iedereen bijeen was geschaard praatte en lachte men met elkaar.
Vader Jansen zat dan in de grote rieten stoel bij de kachel en las de krant die met beide buren
werd gedeeld. Geeske’s moeder zat constant sokken te stoppen.
Ik heb haar nooit anders gezien al die keren dat ik er kwam. Als ik op een vroege avond onver-
wacht even binnenwipte, was er voor mij geen stoel.
Moeder Jansen sommeerde dan kleine Jan om op de vloer plaats te nemen, maar daar prote-
steerde ik tegen. Jantje was de jongste, een nakomertje van zeven jaar.
Hij verschilde in leeftijd met Albert, zijn oudste broer, 14 jaar. Het was een
allerliefst en aardig joch. Ik trok hem dan op mijn schoot en uit mijn binnenzak haalde ik een
koetjesreep die hij glunderend in zijn knuistjes hield terwijl hij met stralende kijkers bedeesd
aan moeder vroeg: “Mag het mam?”.

Als moeder vertederd knikte opende hij de wikkel en at met smaak de chocolade.
Voor hem was het verder een heel groot feest als hij een rondje achterop de Solex mocht mee-
rijden. Naast de deur in de schuur die toegang gaf tot de kamer, stonden in een lange rij de
klompen van het gezin netjes naast elkaar uitgestald.
Op een avond toen moeder Jansen in de schuur moest zijn, had een van de kinderen
zijn klompen in het wilde weg voor de deur uitgeschopt waar moeder in het donker over
struikelde. Hardhandig maakte ze kennis met de stenen vloer waarbij ze haar schouder lelijk
bezeerde. Toen waren de rapen gaar.

Moeder Jansen maakte onomwonden duidelijk dat dit de enige en laatste keer was dat zoiets
gebeurde. Tegen kwart voor tien ’s avonds maakte men aanstalten om zich ter ruste te gaan
begeven, want de volgende morgen was het weer vroeg dag. Soms kwam er een half pond
doppinda’s op tafel waar het  gezin op oude kranten doppend heerlijk van genoot.
Kleine dingen maakten de mensen toen nog blij en tevree.

Open zolder
In de kamer, waarin zich twee vensters bevonden met daartussen in de schoorsteen, waren
drie bedsteden waar vader en moeder en vijf kinderen sliepen. Op de beddenplank stond de
po voor als men er ‘s nachts uit moest. Onder de bedsteden werden de wintervoorraad aard-
appelen bewaard. Albert en Geeske sliepen op zolder, waar haar vader voor haar met ruw
houten planken een kamertje had afgetimmerd.
Albert sliep in een ledikant die open en bloot op de kale zolder stond, die slechts met een
smal laddertje was te bereiken. Als Albert in bed lag keek hij tegen het met gaas en dakleer
afgezette pannendak. In de winter vroor het daar bijna even streng als buiten.
Het was de gewoonste zaak van de wereld dat in dikke winters grote ijspegels aan de dekens
kleefden vanwege de bevroren adem.

Maar ook tijdens sneeuwjachten, als de oostenwind rond het huis gierde, kwam het meermalen
voor dat het fijne poedersneeuw, die via het dak door naden en kieren drong neerdwarrelden
op de open zolder en ledikant. Om de kou toch enigszins buiten te houden lagen op het bed bij
Geeske en Albert over de gestikte dekens bruine fabriekskleden die vader bij “Ons Belang” had
meegenomen en op maat waren geknipt.
Het ’t huusie (WC) stond buiten op het erf. Het was een houten gebouwtje om je behoefte in
te doen. Je zat op een houten zitting waarin een rond gat was gemaakt en afgesloten werd
met een houten deksel. Ook de voorkant was van hout die verwijderd kon worden als de ton
geleegd moest worden. Aan het schot hing aan een touwtje reepjes krantenpapier.

Bij tijd en wijle werd de ton geleegd, door met een schepemmer het over de tuin te versprei-
den. Niemand nam aanstoot van de geur die daarbij vrij kwam. Het hoorde bij het dagelijks
bestaan van toen. In de herfst, als de winter voor de deur stond, was het iedere keer voor elk
gezin, en bij grote gezinnen in het bijzonder, telkens weer een geruststelling dat de wintervoor-
raad aardappelen en brandstof onder dak waren. Daar moest voor gespaard worden, want als
de brandstofhandelaar het bestelde kwam afleveren, moest er geld op de plank zijn.
In de schuur werden de turven (bij ons meestal 3000 stuks) netjes opgestapeld en de eier-
kolen buiten in het kolenhok. Daaruit werd de kolenkit volgeschept en naast de kachel gezet
die zo af en toe werd bijgevuld. De volle asla werd buiten uitgestrooid als het glad was.
Wel was het zaak daarbij de windrichting goed in de gaten te houden. Ik heb in mijn jeugd
heel wat huisvrouwen gezien die dat verkeerd hadden ingeschat en onder de as kwamen te
zitten.

Schaatsen slijpen
Toen de winter zich in de tweede week van januari 1960 aandiende, wisten velen het huisje
van Pieter Jansen te vinden voor het slijpen van hun schaatsen.
Geeske’s vader had een bord aan een boom gespijkerd met de tekst: “Schaatsen slijpen 75
cent”. En dat was aan Pieter wel toevertrouwd, in de loop der jaren had hij met het slijpen
van schaatsen een goede reputatie opgebouwd. Pieter was een hardwerkende man,
schuwde het vele werk niet door met name in de herfst na zijn morgenschift op de fabriek
bij de boer waar Geeske werkte, een aardappel- of bietenschip te laden.

Dat leverde weer extra geld op wat het gezin heel goed kon gebruiken.
De aardappelen of suikerbieten werden per kruiwagen van de hoop (dobbe) naar het schip
gereden waar ze via een smalle plank, post genaamd, het ruim in werden gekieperd.
Het was zwaar werk. Meestal stond er iemand bij de dobbe om de kruiwagens vol te
scheppen, zodat je, als je met de lege kruiwagen terugkwam meteen de volle weer ter hand
kon nemen. Het was met name met nat of mistig weer erg oppassen op de post die verrader-
lijk glad kon zijn. Het kwam wel eens voor dat man en kruiwagen het kanaal of schip in
werden gedonderd. Met alle gevolgen van dien.

Op een vorstige middag, toen zich op het kanaal al een dun laagje ijs had gevormd, en ik
Geeske tegenkwam bij de plaatselijke kruidenier riep ze enthousiast: “We kunnen gauw
schaatsen jong, zijn je schaatsen scherp? Ik laat ze wel even bij je vader slijpen, morgen
kom ik langs”. Toen ik de volgende dag bij Pieter de schuur binnenliep was die al druk aan
het slijpen. Er waren al diverse schaatsen geslepen en er lagen nog een paar op de werk-
bank die nog gedaan moesten worden.
“Nou jong”, zei Pieter met een kennersblik, “dat zijn een paar goede schaatsen hoor.

Super PB, ijzers zo dun als een dubbeltje, hele fijne doorlopers daar heb je vast een paar
centen voor neergeteld. Het zijn niet mijn eigen schaatsen hoor Jansen, ik mocht ze lenen
van mijn broer. Pas maar goed op voor scheuren met deze ijzers, want als je daar
inkomt ben ik bang dat er een slag inkomt.” Met een dichtgeknepen oog gleed zijn blik op
ooghoogte over de ijzers en knikte goedkeurend. “Zijn de schaatsen van Geeske al
geslepen Jansen?” Daar zeg je me wat jong, nee dat moet ik ook nog maar eens even
doen.”

Ik presenteerde hem een dunne La Paz sigaartje, gaf hem vuur en legde 1.50 op de
werkbank naast m’n schaatsen. “Slijpen kost 75 cent hoor”, zei hij, “weet ik Jansen,
maar ik betaal ook het slijpen voor Geeske.” Hij maakte een afwerend gebaar, “neem
het geld maar aan Jansen, u kunt het vast goed gebruiken.
Is moeder de vrouw thuis? Dan haal ik bij haar wel een bakkie thee.”
Ik glipte het schuurtje uit en zag door het kleine raampje hoe hij hoofdschuddend het
geld van de werkbank pakte en in z’n beurs liet glijden.

Expressepakje
Bij het melkrek naast het stookhok zette Geeske de melkbussen neer en samen liepen
we door de grote baanderdeuren de deel over de keuken binnen. De deur stond open, maar
desondanks was het er warm. Winter en zomer brandde hier het fornuis om het eten op te
bereiden. Op de hoek van het fornuis stond altijd een grote groene emaille ketel voor warm
water. Het was een vaste gewoonte die meteen weer bij te vullen als er warm water van was
verbruikt. Bij ons, en ook bij Geeske thuis stonden er enkele petroleumstellen voor dat doel
in de schuur. De boerin schikte de koffiekopjes toen we binnenkwamen. “Ik zag jullie al aan-
komen, jij lust toch zeker ook wel een bakkie koffie jong, heb je een pakje voor ons?

Gut ja, dat is waar ook, Berend heeft een onderdeel voor de maaimachine bij de importeur
besteld, nou dat is gauw, eergisteren is die pas besteld. Geeske, wil jij de koffie inschenken?”
Op het pluchetafelkleed van de keukentafel stond een éénpits petroleumstel waarin de koffie
in het doorzichtige glas van het deksel op en neer danste. Een steelpannetje met hete melk
stond op het fornuis die op de koffie werd gegoten. Terwijl Geeske de koffie opdiende vroeg ik
haar of ze wilde oppassen voor vellen in de koffie. Ik gruwde van vellen in de melk, moest er
van kokhalzen. Geeske niet, ik wende m’n hoofd af toen ze dikke klodders vellen in haar kopje
liet glijden. Ondertussen sneed de boerin het eigen gebakken brood.

Ze nam het brood voor haar borst, en het vlijmscherpe broodmes gleed soepel door het
voedsel. Met haar duim hield ze de snee brood tegen toen die was doorgesneden en legde die
op de broodplank voor haar op tafel. Niet te zuinig werd er roomboter op gesmeerd, “wat wil
je op het brood Geeske, kaas of gedroogde ham. Graag kaas vrouw Klaver.”
De boeren nam een homp kaas en sneed niet al te dun het beleg. En jij jong,” wendde ze zich
tot mij, wat had jij gedacht? Nou, als ik u niet ontrief dan graag gedroogde ham.
Dat gaat er wel in op de vroege morgen.” Albertje Klaver grinnikte, ontrief, hoor toch eens
aan, jong toch, hoe kom je er op.”

Ze schoof de ham van zeker enkele kilo’s naar zich toe, zette het scherpe mes onder het
zwoerd en sneed die een stuk in. Lange plakken ham hingen over de boterham toen ze die
naar mij toeschoof. Nee zuinig was de boerin niet, dat moest gezegd worden.
Ik keek omhoog naar de zoldering, links van het fornuis waar (in de wieme) de hammen, spek
en worsten hingen te drogen. De worsten aan een ronde stok, de hammen en spek waardoor
bindgaren was bevestigd, aan een spijker aan de hanenbalk. Eronder was bruin vetvrij papier
gespannen om eventuele vetvlekken op te vangen. Vrouw Klaver liep tegen de zestig, ik
observeerde haar heimelijk toen ze in haar hete koffie blies. Het harde werken had ook bij
haar de nodige sporen achtergelaten.

Haar zwarte haar was zilvergrijs geworden en de lijnen in haar gezicht tekenden zich scherp
af. De morgenzon die door opeens door een van de vensters gluurde accentueerde het geheel
scherp en duidelijk. Ze stond ineens op “postbode als je hier weer langs komt wil je dan 25
postzegels voor een brief voor mij meebrengen? Is een brief nog altijd 12 cent? Doe er ook
maar meteen 10 briefkaarten bij.” Uit haar onderrok haalde ze de beurs en telde het geld
daarvoor voor mij op tafel. “Geeske, als je mij nodig hebt, ik ben in het vooreind.”
“Wilt u nog even teken voor het pakje vrouw Klaver? Ach, natuurlijk, is het franco?

Ja hoor, de rekening komt later wel.” Ze glimlachte en verliet de keuken.
Met Geeske liep ik naar buiten. Weldadig wierp de lentezon haar warme stralen over de aarde.
In de houtwal aan de kant van de sloot zong een merel zijn hoogste lied.
“Wat een prachtige dag vandaag,” zei Geeske, “jij boft maar jong met je brommertje.
Hoe laat ben je vrij? Als alles meezit vanavond om kwart over zeven, tenminste als er op het
laatste moment geen telegram meer binnenkomt. Nou werk ze, ajuus hoor, ik ga de melk-
bussen boenen met hete sodawater.”
Ik stapte op de Solex en reed weg, Nero de hofhond sprong nog even blaffend tegen me op.
Geeske. Op weg naar het kantoor bleven mijn gedachten bij haar hangen. Ze gingen terug
naar de winter, ruim 2 maanden geleden toen we samen over het ijs zwier den in de korte
ijsperiode die de afgelopen winter ons gaf.

Schaatsen na het werk
Het was op een zaterdagmiddag in het midden van januari toen we elkaar op de vaart ont-
moeten. De eerste week van het nieuwe jaar bracht geen vorst, maar daarna viel de winter
in en met enkele nachten strenge vorst lag de vaart dicht en kon er geschaatst worden.
Op het Stadskanaal was het druk toen ik er de schaatsen onderbond. Om een uur die middag
zat mijn dienst erop, maar vanaf half vier had ik nog drie kwartier dienst.
Eerst moest ik bij de bushalte de Gadobus bedienen die uit Assen kwam die een paar post-
zakken meebracht waarin in hoofdzaak kranten zaten die vanaf kwart voor vier tot kwart
over vier van het postkantoor gehaald konden worden.
De Telegraaf, De Volkskrant, enfin alle kranten waarop men een postabonnement had werden
aan het loket uitgestald, behalve het dagblad De Waarheid.
Niemand hoefde te weten wie op deze communistische krant geabonneerd was, en deze werd-
en dan ook apart gelegd. Maar een collega had die dienst van mij overgenomen.

Ik reed naar de Gasselternijveenschemond waar ik Geeske opeens ontwaarde toen ze voor
mij uitreed. Ik minderde vaart en kwam achter haar rijden, mijn handen omvatten haar middel
en ik duwde haar vooruit. Ze slaakte een gilletje, keek om, maar toen ze zag wie het was
grepen haar handen mijn polsen en samen gleden we voort over het ijs.
Bij de bruggen was het soms heel diep bukken om er onder door te kunnen.
Maar soms was de brug zo laag dat je er alleen maar onderdoor kon kruipen.
Een daarvan was de spoorbrug vooraan in de Mond.

De wind hadden we in de rug en we voerden onze snelheid op.
Later stonden we tegen een brugleuning uit te hijgen van onze inspanningen.
Rood waren haar wangen, zwart was haar warme muts waaronder een rode lok meewiegde
in de koude winterwind. Haar ogen straalden blij en ze genoot met volle teugen.
Geeske schaatste graag en goed. Ze had een hele mooie soepele slag die alom bewondering
oogstte als je haar voorbij zag komen.
“Zullen we door de Drouwenermond terug gaan Geeske? We hebben dan wel de wind tegen
maar dat hebben we ook als we nu omkeren.” We waren vlakbij de aardappelmeelfabriek
Oostermoer, bogen links af en kwamen op de vaart die Nieuwgraven werd genoemd.

Na enkele kilometers sloegen we weer linksaf en reden de Drouwenermond binnen. Daar
hadden we de wind die pal uit het oosten blies tegen. Hier ging ik voorop. Met de koude wind
tegen begonnen mijn ogen te tranen wat je minder oplettend maakte voor scheuren of zwakke
plekken in het ijs. Maar in de meeste gevallen werden wakken of zwakke plekken afgebakerd
door stro of takken. De wind speelde ons parten, het was koud, de temperatuur was een paar
graden boven nul maar dat had weinig invloed op de ijskwaliteit doordat de zon deze
zaterdag de hele dag achter een dik wolkendek bleef verscholen.

Honger
“Gaat het nog Geeske? Best jong, maar ik heb een reuze honger.”
Voor ons doemde een brug op, ik remde af en stopte voor de brug. “Heb je honger Geeske?
Nou en of jong, schaatsen maakt hongerig maar helaas is er niks te bikken.”
Ik keek haar lachend aan, knoopte mijn jas los en haalde uit mijn binnenzak twee boter-
hammen die mijn moeder in bruin pakpapier verpakt  me had meegegeven toen ik ging
schaatsen. Ze keek me stomverbaasd aan, “nee jong die zijn voor jou, die kan ik niet aan-
nemen,” weerde ze af toen ik haar de boterhammen aanreikte.
“Kom Geeske, eten, anders val je straks flauw van de honger en zijn we verder van huis.
Ik neem wel een reep chocolade. Heb je die ook nog,” haar ogen werden groot van verbazing
en ongeloof. “Twee zelfs, straks is er ook nog een voor jou.” “Heerlijk”, haar ogen straalden.
Gretig zette ze haar tanden in het brood en ik keek lachend toe hoe ze het verorberde.
“Van moeder krijg ik altijd twee boterhammen mee als ik ga schaatsen, voor onderweg zegt
ze, want schaatsen maakt hongerig. Ook gaf ze  twee repen chocolade mee, “kun je onderweg
ook nog eens één weggeven,” zei ze met een knipoog. “Als je een meisje tegenkomt waar je
mee gaat schaatsen.” “Nou jong, dat heeft bijzonder best gesmaakt hoor,” zei ze olijk terwijl
ze met de rug van haar hand haar mond afveegde. “Wil je nu meteen de reep?”

“Straks, we gaan verder want van stilstaan wordt je alleen maar koud. Gelijk heb je
Geeske.” We gleden onder de brug door, maar ineens legde ze haar hand op mijn arm.
“Wie het eerst bij de volgende brug is, doe je mee? Natuurlijk doe ik mee.”
Met de achterste punt van de schaats trok in een startlijn waar we achter plaats namen.
We namen de starthouding aan en ik telde af: Een, twee, drie. Ze klauwde weg, splinters ijs
vlogen in het rond toen ze bij de startlijn vandaan vloog.

Ik lag meteen al meters achter en ze won de wedstrijd met zeker 10 meter voorsprong
toen we bij de brug, die de denkbeeldige finish moest voorstellen arriveerden.
“Je liet me winnen hé,” zei ze teleurgesteld, “nee hoor Geeske, om de drommel niet jij
schaatst veel beter dan ik. Laat je eens een keer inschrijven voor een kortebaanwedstrijd, je
gooit hele hoge ogen hoor! Denk je dat ik Jantje Venema Tienkamp kan verslaan, een Martha
Wieringa of een Jantje Bathoorn? Dat geloof je toch zeker niet. Maar die zijn ook niet onover-
winlijk hoor, af en toe worden die ook verslagen.”

In grote winters waren in jaren 50 en 60 in de noordelijke provincies kortebaanwedstrijden
mateloos populair, ik heb wel eens meegemaakt dat er in de jaren ’50 4000 toeschouwers op
een wedstrijd afkwamen. Het zag er zwart van het volk. De hoofdprijs was steevast100 gulden,
soms daar nog boven en het minste waar een rijdster of rijder mee naar huis kon gaan was 5,
10 of 25 gulden. In die jaren was 100 gulden een kapitaal, kon je 2 biggen voor kopen om die
vet te mesten. Een rijkdom voor het gewone volk. Een van de grootste cracks uit die tijd,
Henk Bakker jr. uit Finsterwolde, vertelde heel veel later eens in een interview dat hij toen
als chauffeur 35 gulden in de week verdiende. In één winter lukte het hem om 2000 gulden
bij elkaar te schaatsen. Zet dat eens af in de tijd van nu, dan kom je toch al gauw
uit op misschien 14, 15 duizend euro.

Kaaibakken
Op het stuk ijs waar we nu schaatsten werd het drukker. Mannen waren op een zijtak
van de vaart (wijk) aan het kaaibakken, een oude volkssport die bij winterdag door werkloze
mannen veel werd beoefend. Een wijk is een aftakking van de hoofdvaart die door landerijen
loopt om met name in de herfstdag bieten en aardappelen af te voeren per schip naar de
fabriek. Gelukkig dat ze daar bezig waren want je moest altijd oppassen dat je de ronde
gladde steen (kei) genoemd niet tegen je enkels werd geworpen. En dat deed gemeen zeer.
Mij was dat wel eens overkomen, maar durfde daar geen grote mond over op te zetten.
Leeftijdgenoten van de mannen wel, vaak ontstonden hierdoor wel eens opstootjes waarbij
ook wel eens een klap werd uitgedeeld.

Kaaibakken is een vermaak die de nodige inzet vergt. Op een paaltje (kaai genaamd) werden
losse centen gelegd en als de kaai werd omgeworpen waren de koppen voor de desbetreffende
speler. Centen met muntzijde boven werden terug op de kaai gelegd. Het spel kon met een
man of zes gespeeld worden. Als de kaai met een goede worp werd geraakt, vlogen de centen
alle kanten op en was het zaak, vooral als er sneeuw lag alle centen terug te vinden.
Wat natuurlijk lang niet altijd lukte. Wij vonden later op de plek als we gingen zoeken, nog wel
eens losse centen of een heel enkel keer een stuiver. Daar waren we als kind erg verguld mee.

Daarna mocht de speler een medespeler proberen te doden, door diens kei proberen te raken.
Op de bodem van gedempte vaarten of wijken zullen zich nog ongetwijfeld honderden losse
centen bevinden. “Wil je warme chocolademelk Geeske?” We schoten onder de klapbrug door
bij garage Van Oosten en konden hier onze schaatsen afbinden om bij café Smit binnen te
lopen. “We kunnen het ook bij Oene van der Laan proberen aan de Postkade,” stelde ik voor.
“Chocolademelk jong, nou dat sla ik niet af hoor daar kun je mij nou echt op trakteren.”
Maar weet je wat we doen, we rijden naar café Zuiderveld in de Mond, bij Sieger is het altijd
gezellig, zullen we dat doen?

En dan rijden we dezelfde tocht nog een keer. Meen je dat Geeske, ben je niet moe?”
Ik draaide me naar haar toe en keek in een paar blije ogen die glommen van plezier.
“Nee hoor,” riep ze vanover haar schouder, en soepel gleed ze bij me weg in een mooie
gelijkmatige slag. We draaiden het ijs van het Stadskanaal weer op waar we tegen de hoge
walkant beschutting vonden tegen de wind die nu van opzij over onze hoofden blies.
Een baanveger was bezig met zijn lange takkenbezem de baan schoon te vegen.

Ik minderde vaart, trok mijn handschoen uit en diepte uit mijn broekzak een dubbeltje op die
ik hem toestopte. Het mannetje glunderde, nam zijn pijpje uit zijn mond en bedankte ons blij.
Met een grote rode zakdoek snoot hij z’n neus en veegde er zijn tranende ogen mee droog.
Toen nam hij de lange bezem weer ter hand en ging verder met zijn werk.
“Zag je hoe blij hij was?” zei Geeske. “Het lijkt wel of er vandaag alleen maar blije mensen op
het ijs zijn, kijk maar naar de lachende gezichten van al die schaatsers, er straalt plezier van
uit.” Ik knikte.

Verward  
“Heb jij ook plezier Anton?,” vroeg ze opeens.
Ik keek haar verwonderd aan, haar vraag overrompelde mij een beetje. “Natuurlijk Geeske
heb ik plezier, ik geniet met volle teugen hoe heerlijk we samen schaatsen.” We gleden naar
een praam die voor het huis van brandstofhandelaar Derk Peters lag en namen er op plaats.
“Alleen maar om het schaatsen?” Ze keek verwachtingsvol naar me op, de blos op haar wangen
was diep gekleurd als sprankelende rode wijn. Haar volle lippen waren half geopend en haar
blauwe ogen zochten de mijne.

Toen ik geen antwoord gaf keek ze van me weg. Uit mijn zak haalde ik een pakje Old Mack en
stak een sigaret op. Ik was verward, wat bedoelde Geeske met die opmerking?
Ik was 17, zij een jaar ouder. Koesterde zij diepere gevoelens ten opzichte van mij als ik voor
haar? Ik mocht haar graag, maar ik kreeg geen kriebels in mijn onderlijf als ze in mijn nabijheid
was. Niet om haar uiterlijk, Geeske was een lief en gevoelig meisje.
Maakte zich zorgen als een koe uierontsteking had, die ze dan liefdevol en met zachte hand
behandelde. Als er een pad in de aker van de waterput mee omhoog kwam, viste zij het uit
het water en liet het zwemmen in de sloot naast de boerderij.

Als er een lammetje was geboren zat ze op haar knieën in de wei en streelde het dier terwijl
die op haar vingers sabbelde. Ze was een en al begaan met dieren. Als een van de knechts
een paard naar haar goeddunken niet goed behandelde werd ze furieus en kreeg hij de wind
van voren. Dan spoten haar ogen vuur en waren haar woorden scherp als een pasgeslepen
zeis. Deze beelden gleden aan mijn oog voorbij toen we naast elkaar even uitrusten op een
praam waar schaatsers in lange rijen aan ons voorbij reden. Het liep tegen drieën en de lucht
was nog altijd even grijs en grauw.

Maar sneeuw waar ik op hoopte bleef uit. Opeens voelde ik hoe ze rilde.
“Heb je het koud?” Ik stond op en trok mijn jas uit en legde die behoedzaam om haar schou-
ders. “Jong toch,” zei ze verschrikt, “dat moet je niet doen, je vat kou hoor.
Ik draag een windvest van de post die ik ook altijd op de Solex draag en daaronder nog een
warme trui, nee hoor, koud heb ik het niet.”
Ze schurkte zich behaaglijk in mijn jas. Ik keek haar van opzij aan en ze leek net een klein
verdwaald vogeltje dat op zoek was naar warmte en genegenheid.

Zocht ze dat? Warmte en genegenheid? Ik kon het haar met de beste wil van de wereld niet
geven. Was ik misschien te bleu? Maar dat had daar toch niets mee te maken? Je kon toch
wel, ook al was het niet met woorden een meisje duidelijk maken dat je om haar gaf?
In onze tijd, een 50 jaar geleden was de omgang met het vrouwvolk anders dan tegenwoordig.
We waren al blij als we in elkaars nabijheid waren, hand in hand konden wandelden, elkaar
aanraken of een streling door het haar. Dat was toen voor ons al heel bijzonder. Nu was alles
nog zuiver tussen ons, ik wilde haar geen pijn doen, dat verdiende ze niet.
Deze gedachten tolden door mijn hoofd toen ik de peuk van mijn sigaret doofde en opstond.

Chocolademelk
Ik reikte haar m’n hand en hielp haar overeind. De jas gleed van haar schouders die ze me
met een matte glimlach aanreikte. “Kom meisje, als we nog een rondje willen rijden en nog
chocolademelk willen drinken bij Zuiderveld wordt het tijd om op te stappen.”
Met de armen op de rug kwamen we weer in onze slag. Geeske had haar handen in de mijne
gelegd en zo reden we de Gasselternijveenschemond weer in.
Bij de klapbrug bij café Zuiderveld gingen we van het ijs en liepen het café binnen.
 
Het was er druk, aan enkele tafeltjes zaten mannen te kaarten. Hun sigaretten lagen in de
asbak waarvan de rook naar de zoldering kringelde. Sieger vulde hun jeneverglaasjes bij en
met verhitte gezichten bedreven ze het kaartspel. Vrouw Zuiderveld stond achter de tap de
bestellingen op te nemen. “Heeft u warme chocolademelk vrouw Zuiderveld?
Zeker jong, Mag ik er dan twee van u met slagroom en doet u er ook maar twee gevulde
koeken bij. We zitten achteraan bij dat tafeltje,” en ik wees naar Geeske die daar een plaatsje
had gevonden. “Goed hoor, mijn man komt zo bij jullie langs.”
Het was rumoerig in het café, uit de jukebox schalden de nieuwste schlagers.

Uit Amerika was al een paar jaar geleden de nieuwste rage overgewaaid de rock en roll waar
wij als jongeren van ondersteboven waren. Daar kwamen ook de spijkerbroeken vandaan die
nog geen jaar geleden opeens de nieuwste mode was en in het straatbeeld verscheen.
We zagen ze echter nog maar sporadisch omdat lang niet iedereen het zich kon veroorloven
zo’n jeans te dragen. Telkens weer werd er een kwartje in het apparaat geworpen en hoorden
we de tussen de vertolkingen door van Max van Praag, Eddy Christiani, en Annie de Reuver,
ook de Amerikaanse rock and roll hits.
Toen Zuiderveld het bestelde bracht galmde de Zangeres zonder Naam door het café met het
wel heel toepasselijke lied, “Ach vaderlief toe drink niet meer.”
Velen van de aanwezigen brulden het lied mee. Geeske had gelijk, gezellig was het zeker bij
Zuiderveld.

De grote kachel in de gelagkamer brandde behaaglijk. Niemand waagde het zijn handen te
verwarmen aan de lange hete kachelpijp die in de schoorsteen mondde.
“Mag ik direct afrekenen Zuiderveld, want we willen nog een tochtje maken. Gelijk heb je jong,
want ik heb gehoord dat de dooi weer in aantocht is. Dat is dan 1.20″, zei Sieger, die oplettend
zijn blik door het café liet dwalen. Toen iemand zijn hand opstak knikte hij goedkeurend ten
teken dat hij de bestelling op zou nemen.
Sinds een jaar of vier vijf waren de papieren guldens vervangen door metalen muntstukken
wat wel vollere portemonnees teweeg bracht maar wel een hele verbetering betekende ten
opzichte van het papiergeld dat smoezelig en vaak gescheurd was. “Kijk Zuiderveld, 1.25,-
de rest is voor u.

“Trekken onze schaatsen niet krom bij deze warmte? Nee Geeske, je moet ze nooit bij de
warme kachel leggen als je van het ijs stapt, weet je, dan is het temperatuurverschil te groot.
Hier achter in de zaal is het geen probleem hoor. Denk je?
Jeetje zeg”, haar ogen worden groot van verbazing, “heb je er ook nog slagroom op de
chocolademelk besteld? We nemen het ervan vandaag Geeske. Nou jong, zo raak je snel
door je weekgeld heen hoor. Een dubbeltje voor de baanveger, fooitje hier, het kan wel op
hoor.” Ik lachte haar toe toen ze met smaak aan de koek knabbelde. “Je bent een dure
tante hoor”, zei ik plagend.
Haar lach is klaterend, “mallerd,” en ze geeft me een zachte por in de zij.
Ze geniet van de chocolademelk en lepelt in de slagroom die op de warme drank drijft.
Als we het etablissement verlaten galmt uit de jukebox Johnny Jordaan met
“Geef mij maar Amsterdam.” Geeske loopt voor mij uit en maakt gekke danspasjes.

Valpartij
De schemering valt als we het ijs weer opstappen, het is inmiddels vier uur in de middag.
De wind lijkt iets te zijn afgenomen, de contouren in het landschap zijn minder scherp.
De grote fabriekspijp van “Oostermoer” is niet meer te onderscheiden.
Ze zet de vaart er in, met gekromde rug voert ze haar snelheid op, gelijk een vlinder dartelt
ze over het ijs. Ik moet alle zeilen bijzetten om haar bij te houden en als ik achter haar rij
sluiten mijn handen zich weer om haar middel, zodat ik in ieder geval de snelheid kan be-
palen. De duisternis valt nu snel over het land, over de vaart, en dringt tevens de huizen
binnen waar de lamp nu wordt ontstoken. Uit de arbeidershuisjes pinkelt het gele licht waar
we aan voorbijrijden.

De ijsvloer is nu praktisch uitgestorven, de temperatuur zakt en velen zoeken nu op dit uur
de warme kachel op. Enkele kinderen zijn nog voor het huis aan het sleetje rijden.
De eerste omloop die we reden duurde iets meer dan een uur, zodat we nu als alles meezit,
tegen vijf uur of daaromtrent bij de Gasselterbrug terug konden zijn.
“Kijk uit voor de bruggen hoor Geeske, en hier ergens loopt een grote verticale scheur,” riep
ik haar toe, “zal ik voorop gaan? Welnee jong, het gaat lekker zo, ik zal goed opletten maar
pas op hoor, daar doemt een brug op, bukken.”

We schoten er onderdoor en voortgedreven door de wind schoten we flink op.
Maar ineens gebeurde toch wat ik vreesde, in het vale donker was de grote scheur die ik
eerder deze middag had opgemerkt niet goed meer te onderscheiden en Geeske stapte er in.
Ze sleurde mij in haar val mee, met een harde bons werden we op de ijsvloer gekwakt, de
eerste valpartij van de dag. Geeske gleed een eind door en kwam midden in de ruigte tegen
de wal tot stilstand. Ik viel op mijn zij en bezeerde mijn heup. In het weinige daglicht dat ons
nog restte zag ik haar liggen en hielp haar overeind. Maar halverwege gleed ze met haar ene
schaats weg. Ik greep in het wilde weg om haar op de been te houden.
Daarbij voelde ik haar vrouwelijke vormen die mijn lichaam beroerden.
 
Een ogenblik stonden we dicht aaneen in de vrieskou, haar gezicht was dicht bij de mijne.
Ik voelde hoe haar warme adem langs mijn wang streek en keek in haar glinsterende ogen op
slechts enkele centimeters van de mijne.
Ze leunde een ogenblik zwaar tegen me aan. Haar nabijheid was voelbaar en verwarde mij
nog meer als eerder die middag.
Zachtjes liet ik haar los, ze klopte luchtig de sneeuw en ijsschraapsel van haar kleren.
Door haar houding merkte ik dat het gebeuren ook haar niet onberoerd had gelaten.”
Nou jong, dat was een behoorlijke smak, heb je je bezeerd?”

Houten vlonder
Ik viel lelijk op mijn heup, maar het gaat wel weer. En jij Geeske, alles goed met je?
Ja hoor, mij mankeert niets. Laten we even plaats nemen op die vlonder daar om bij te
komen,” stelde ik haar voor. Aan de overkant van het kanaal was een vlonder die sommige
bewoners voor hun huis hadden gebouwd. Daarop werd een hengeltje uitgegooid en zomers
doken kinderen er vanaf het kanaal in om te zwemmen of te spelevaren met een oude opge-
pompte binnenband van een auto.
 
Met een schepemmer werd bij droogte water uit het kanaal geschept voor de tuin.
Een vlondertje voor het huis gaf voordeel en gemak.
We namen er plaats en ik zocht in m’n zakken naar mijn sigaretten. Door de val was het pakje
geplet, ik peuterde een uit het pakje en fatsoeneerde het weer tot een ronde vorm en stak het
aan. Toen ik een lucifer aanstreek, die ik met mijn handen beschermde tegen de wind, zag ik,
alvorens het vlammetje doofde, dat Geeske naar me keek. Ik voelde haar nabijheid, ze zat
dicht tegen mij aan, twee jonge mensen naast elkaar op een vlondertje in de winterkou.
 
We spraken niet, ieder was bezig met zijn eigen gedachten.
Opeens schoot mij te binnen dat ik nog een reep chocola voor haar had.
“Kijk meisje, helemaal vergeten, deze reep is nog voor jou”. Ze brak de reep doormidden en
gaf mij de helft, die ik weigerde. Ik hoorde hoe haar tanden een blokje van de reep braken
en vermalen werd onder haar kiezen. Mijn gedachten gleden weer weg.
Ik was de jongste thuis, er waren nog 3 broers en één zuster.
 
Tussen mijn oudste broer en ik zat een leeftijdsverschil van 12 jaar. Ze waren allemaal al
getrouwd. Mijn zuster voer met haar man op een rijnaak, tussen Rotterdam en Bazel.
Een broer werkte op de glasfabriek in Nieuw Buinen, één bij Philips in Stadskanaal die midden
jaren ’50 zich hier had gevestigd. Mijn oudste broer werkte als knecht in de landbouw.
Vader ging dagelijks op zijn brommer naar de strokartonfabriek “De Kroon” in Oude Pekela
waar hij in schiften werkte.
 
Ik wist wel hoe het was tussen een jongen en een meisje, ik ving als kleine jongen wel eens
dingen op die eigenlijk voor mijn oren niet bestemd waren. Maar die toch hoorde en die niet
begreep. Althans toen niet. Later besefte ik dat mijn broers mij onbewust seksuele voor-
lichting hadden gegeven. Maar als 17-jarige jongen zat ik nog niet achter de meisjes aan.
Ik was graag alleen, las veel en pakte op een zaterdagavond wel eens een bioscoopje.
Ik was tevreden met wat ik had.
Dwalen door de natuur op mooie zomerse dagen had mijn voorkeur. Liggend op mijn rug
tegen een korenveld waarlangs in dikke rijen blauwe korenbloemen bloeiden, waarbij ik
langs de hemel de wolken zag voorbijdrijven in allerlei grillige vormen. Dat was mijn wereld,
om meisjes maakte ik mij toen nog niet zo druk. Maar zoeven, toen we zo dicht tegen elkaar
aanstonden had ik haar in mijn armen kunnen nemen.
En ik wist dat ze daaraan geen weerstand zou hebben geboden. Maar ik deed het niet.

Haar kus
Vroeger op de lagere school was er een meisje die mij in vuur en vlam zette, waar ik compleet
draaierig van werd. Als ze achterom keek naar de bank waar ik zat en naar mij lachte, wilde
ik voor haar de sterren van de hemel plukken. Dat heerlijke gevoel kende ik nu niet.
Ik wilde dit meisje dat nu naast mij zat geen verdriet doen door haar aan te moedigen.
Door haar beloftes te doen die ik niet meende, en niet waar kon maken.
Ik wist hoe ze in elkaar stak, kende haar gevoelige aard blijheid. Die blijheid zoals die
vandaag uit haar ogen straalde wilde ik haar niet ontnemen door latere pijn.

Ik nam een trek van m’n sigaret en zoog de rook diep naar binnen. Wat was het moeilijk
allemaal, twee jonge mensen met in hun hart verschillende gevoelens.
Had ik haar moeten zeggen hoe ik over haar dacht toen ze die toespeling eerder die
middag maakte: “alleen maar om het schaatsen?” Durfde ik het haar niet te zeggen?
Ik werd uit mijn gepeins onderbroken door Geeske die mij zachtjes op mijn knie tikte:
“Zullen we verdergaan jong? Het wordt alsmaar kouder.” Ik stond op, reikte haar mijn hand
en trok haar overeind. “Zullen we terug gaan Geeske?, ben je mal jong, we maken af waar
we aan begonnen zijn. Goed, laat maar nu maar voorop rijden.”
Door het oponthoud was het nu bijna half zes geworden voor we weer op onze bestemming
waren.

Het kanaal was nu praktisch uitgestorven nu het tegen etenstijd liep. Slechts enkelen trokken
nog een baantje. Ze bond haar schaatsen af en we stonden een ogenblik stil tegenover elkaar.
Plotseling boog ze haar hoofd naar voren en haar koude lippen belandden ergens op mijn
linker mondhoek. “Bedankt jong voor deze fijne middag,” zei ze schor.
Voor ik kon antwoorden sprong ze via een praam de walkant op en klauterde lenig omhoog.
In het vage schijnsel van een straatlantaarn zag ik haar contouren die zich langzaam van mij
verwijderden. Met de schaatsen aanelkaar geknoopt over haar schouder liep ze naar huis.
Ik wilde me omdraaien om weg te schaatsen maar bleef staan. Voelde ze intuïtief dat ik haar
nakeek? Ze draaide zich plotseling naar mij toe en zwaaide eer ze de hoek omging waar de
duisternis haar opslokte. Ik voelde nog haar koude lippen die mijn mond beroerde.
Het was de eerste en enige kus die Geeske me ooit gaf…..

Naar Brabant
De lente gleed ongemerkt over in de zomer toen ik opeens hoorde dat het gezin Jansen ging
verhuizen naar Brabant. Omdat ik nog niet in de bestelling liep – daarvoor moest je achttien
zijn – kwam ik enkel op de boerderij waar Geeske werkte als er daartoe aanleiding gaf.
Bij haar thuis was ik na onze schaatstocht nog een paar keer geweest maar toen werd over
een verhuizing niet gerept. Vermoedelijk was er toen nog helemaal geen sprake van.

Het was een prachtige hete zonnige dag in juni. De lucht in de verte trilde van de hitte.
Een grote zwerm muggen dansten boven het water van het kanaal toen ik de brug opreed
naar de boerderij van Evert van der Meer.
Op het erf stond de blauwe Lanz Bulldog trekker stationair te draaien, uit de grote ronde pijp
kringelde zwarte rook die zich vermengde met de hete buitenlucht.
Boven het rechtervoorwiel liep een lange stang naar het stuur wat kenmerkend was voor deze
trekker. Met deze stuurstang kon de trekker middels het vliegwiel aangezwengeld worden.
De trekker met zijn donkerrood gespoten wielen, blonk in het felle zonlicht.
Uit de deeldeur kwam Karel aanlopen.

“He postbode, heb je het al gehoord jong, rooie Geeske gaat verhuizen. Daar was jij nogal
groot mee toch de afgelopen winter?” Zijn intonatie irriteerde me.
“Groot mee afgelopen winter?, man, ik heb slechts één zaterdagmiddag met haar geschaatst.
Zoveel ijs lag er niet de afgelopen winterperiode. En wat dan nog. En waarom jij haar steeds
maar weer rooie Geeske moet noemen vind ik voor een vent als jij, die meent heel wat te zijn,
beneden alle peil. Heb je er nog steeds niets van geleerd toen Albert jou het kanaal indonder-
de?” Een rode blos trok over zijn gezicht.
“Ajuus man, ik zoek je moeder wel even op,” zei ik bars. Karel sprong op de trekker, zette
het ding krakend in de eerste versnelling en reed het land in waar men met de hooibouw
bezig was.

De volgende morgen ontmoette ik op de melkfabriek Geeske’s broer die de woorden van
Karel van der Meer bevestigde. “Als het goed is rij ik vanavond even bij jullie langs, zou dat
kunnen? Natuurlijk jong, ik zeg thuis wel even dat je een bakkie komt halen.”
Toen ik die avond tegen zeven uur bij Pieter Jansen binnenliep, rook ik buiten de geur van
uitgebakken spek die nog rond het huisje hing.
Kleine Jan kwam al aangerend en keek verwachtingsvol naar me op.
“Hier kleine schooier, je reep.” Twee grijze kinderogen zeiden meer dan woorden toen hij m’n
hand vastpakte en we samen naar binnen liepen.

“Wat hoor ik Jansen, gaan jullie verhuizen?” Pieter keek op van de krant, “ja jong we gaan
naar Brabant om te gaan werken in de textielindustrie.”
In de jaren ’50 werd er op uitgebreide schaal werkvolk gevraagd in de Twentse en Brabantse
textielindustrie. Vooral grote gezinnen waren in trek omdat die de nodige arbeidskrachten
meebrachten. De lonen waren aantrekkelijk, er waren goede sociale voorzieningen en als je
van aanpakken wist waren er goede perspectieven.
Op kosten van de fabriek liet men zo’n gezin een dag overkomen, leidde ze rond in de fabriek
zodat men met eigen ogen kon zien waar men eventueel te werk werd gesteld.
De directie zorgde voor een woning als het gezin besloot om er te komen werken.
Vooral over het nieuwe huis waren de nieuwkomers opgetogen, slapen in een muffe bedstee
behoorde dan tot het verleden want de woning bezat verschillende ruime slaapkamers.

Van Heek
Ik vertelde Jansen maar niet dat wij ongeveer 10 jaar geleden, het moet in de winter van
1950 of 1951 zijn geweest, een dag op excursie waren geweest bij textielfabriek Van Heek in
Enschede. Het was een steenkoude dag, ’s avonds toen we terug kwamen in Stadskanaal en
per fiets de terugtocht moesten aanvaarden naar Tange-Alteveer waar we toen woonden.
Het vroor het dat het kraakte. Ik zat bij vader achterop de fiets, er lag veel sneeuw en ik
bevroor haast door het lange stilzitten.

Onderweg besloot vader om af en toe een eind te gaan lopen om de voeten weer warm te
krijgen. “Ga maar rennen jong, om weer warm te worden,” zei hij toen. Het was een ware
martelgang, na middernacht kwamen we thuis. In een steenkoud huis, de halfsteens muren
in de schuur, waar normaal ook gekookt werd, glinsterden van de vorst. Als je er over
wreef voelden ze spiegelglad aan. In zo’n winter zaten dan ook de hele dag de bloemen op de
ramen, ondanks dat er in de kamer hard werd gestookt. De schoteldoek lag de hele dag
bevroren op het aanrecht.

Als kleine jongen maakte ik dan steeds met mijn hand een gaatje om naar buiten te kijken,
of blies met mijn warme adem tegen het raam. Maar het duurde maar even of het glas
bevroor weer. Ik tolde van de slaap en vermoeidheid. Op petroleumstellen werd water opge-
zet voor warme kruiken, allen rilden van de kou en waren tot op het bot verkleumd.
Van sommige vriendjes op school hoorde ik dat hun ouders, door gebrek aan kruiken bak-
stenen op de kachel verwarmden, die ze in kranten en doeken wikkelden en in hun bed werden
gelegd.

Ook wij werden destijds met veel bombarie bij Van Heek ontvangen maar ons gezin was toen
niet erg onder de indruk van de werkomstandigheden.
Mijn vader werkte destijds als stoker bij strokartonfabriek “De Kroon” in Oude Pekela.
Als de ketel vol kolen zat, had hij af en toe wel een ogenblik tijd om even naar buiten te lopen
om een luchtje te scheppen. Het was er wel heet maar niet stoffig zoals in de fabriekshallen bij
Van Heek. 

“Ik doe het niet,” zei vader een paar dagen later tegen mijn broers en zuster tijdens het
avondeten. We begrepen allemaal wat hij daarmee bedoelde. Hoe denken jullie erover?
Willen jullie wel naar Twente? Met zijn ogen peilde hij de kring die rond de tafel was
geschaard. “Ik niet vader,” merkte ik als achtjarige jochie op.
Allen lachten. Maar ook de rest van het gezin was het met vader eens dat we er van afzien
moesten. En zo strandde begin jaren vijftig een avontuur die later voor het gezin grote ge-
volgen zou hebben gehad als we besloten hadden om toch in de textielindustrie te gaan
werken.

Want achteraf is gebleken dat het besluit de juiste is geweest want jaren later ging
ook het machtige Van Heek en vele andere textielfabrieken ten onder door moordende
concurrente uit het buitenland en overcapaciteit  in deze, eens zo machtige bedrijfstak.
Duizenden ontslagen waren het gevolg.
“Wanneer vertrekken jullie Geeske?” Ik keek naar het meisje dat stilletjes aan tafel zat voor
zich uit te staren. Ze schrok op uit haar overpeinzingen. “Het laatst van oktober Anton, één
november beginnen we op de textielfabriek in Helmond.”

Het afscheid
Op een mooie warme herfstdag midden oktober 1960, toen de morgenzon probeerde door te
breken tussen het al vergeelde blad van de fruitbomen in de boomgaard, nam ik afscheid van
Geeske. Een kwitantie was per abuis door de ambtenaar van de vroegdienst verkeerd gesor-
teerd en was zodoende in een andere bestelwijk terecht gekomen.
Hij vroeg of ik even naar de Gasselternijveenschemond wilde rijden om die bij Berend Klaver
te gaan innen.

Naast het bestellen van telegrammen, expressenstukken, waaronder ook brieven met aange-
geven waarde, behoorde dit soort klusjes ook tot één van mijn taken.
Over een linderrek naast het stookhok lag een vloerkleed die Geeske met de matten klopper
te lijf ging toen ik aan kwam rijden. Ze sloeg verwoed het stof uit het kleed en had niet
gehoord dat ik op enkele meters afstand opeens achter had stond.
“Hallo meisje,” mijn stem schalde over het erf. Verschrikt keek ze achterom, “gut jong, je laat
me schrikken.” Haar gezicht was rood van inspanning, plukjes haar kleefden aan haar slapen.
Haar donkerrode haar glansde in de laagstaande morgenzon en hield het gevangen in een
koperen gloed.

“Zal ik je helpen om het kleed mee naar binnen te dragen?”.
Om de zoveel tijd werd in de kamer alles aan kant gezet, dan werden de kokosmatten
opgerold en buiten op een rek uitgeklopt. De houten vloer was in veel gevallen rood geverfd.
Soms ook alleen maar aan de zijkanten waar geen mat lag om verf uit te sparen.
Tenminste bij het arbeidersvolk. Boeren en de notabelen van het dorp hadden een karpet of
een mooie vloerkleed op de vloer. Toen het kleed weer op z’n plaats lag en ik de boerin de
kwitantie aanbood vroeg ze of ik nog een storting voor haar wilde meenemen. “Ik kan u geen
bewijsje geven dat ik het geld van u heb aangenomen, want die hebben alleen de bestellers,”
merkte ik op.

Vrouw Klaver knikte. “Geeske is mijn getuige jong als je er met het geld vandoor gaat”, zei
ze met een lach.
Maar dat zul je toch wel niet doen want anders ben je vast en zeker je baantje kwijt.
Ze legde de stortingskaart en het geld op tafel, 138, 65 plus 25 cent stortingskosten.
Een heel bedrag. Ik verdiende toen nog geen 20 gulden in de week en moest voor het geld dat
nu voor mij op tafel lag, zeven weken werken. In het bejaardentehuis waar ik maandelijks de
AOW uitbetaalde kreeg een echtpaar 132 gulden, dit even ter illustratie.
“Ik doe het stortingsbewijsje wel even in een enveloppe die de besteller morgen wel even bij u
in de bus laat glijden, vrouw Klaver.
Prima hoor,” zei ze met een hoofdknik en glipte de keuken uit.

Geeske liep met mij naar buiten waar we in de lichte morgenbries tegenover elkaar naast het
stookhok stonden. De zon klom hoger en haar warme herfststralen verwarmden de aarde.
“Laat ik nu maar afscheid van je gaan nemen Geeske, ik weet niet of ik er de eerstvolgende
dagen daarvoor nog de kans krijg”. Ze knikte.
Met gebogen hoofd stond ze daar, haar ogen stonden dof, haar mondhoek trilde.
Ik had haar nog zoveel willen vragen, maar in dit uur van afscheid kwamen de woorden niet
over mijn lippen.

“Geeske, het allerbeste meisje, pas goed op jezelf.” Er schoot een brok in mijn keel die mij
het verdere spreken onmogelijk maakte. Haar hand lag vast in de mijne, als wilde ze die voor
altijd blijven vasthouden. Ze hief haar hoofd naar me op en uit haar blauwe ogen drupten
tranen. Ik omvatte met beide handen haar gezicht en veegde met mijn duimen de tranen van
haar wangen. Zouden we elkaar nog ooit terugzien?
We wisten beiden dat we voor lange tijd uit elkaars leven zouden verdwijnen.
Ofschoon we geen enkele binding met elkaar hadden was het de genegenheid voor elkaar die
het afscheid bemoeilijkte. Nog één keer greep ik haar hand en drukte die stevig.
“Dag Geeske,” zei ik gesmoord en draaide mij abrupt om, pakte de brommer en reed weg.
Nero de hond rende blaffend met mij mee tot aan de brug.
Ik voelde dat ze me nastaarde toen ik het erf afreed en de brug opdraaide.
Maar ik keek niet eenmaal meer om……
 
In het laatste deel vertel ik u over het weerzien met Geeske,….na 38 jaar, in het Refaja
ziekenhuis in Stadskanaal…….

Op een enkele na zijn alle voorkomende namen in dit verhaal om privacyredenen gefingeerd.
Gelijkenissen met nog in leven zijnde personen berust dan ook op puur toeval.
 

Datum 7 mei 2012 Bert Jan Brinkman

Bad Bentheim (slot) Ontmoeting met Hannelore in het park

Vakantieherinneringen aan Bad Bentheim (slot)
Ontmoeting met Hannelore von Smedes zur Holenzollern

door Anton de Wijk

“Da ist es passiert, auf der Schwarzwaldhochstraße. In einer scharfen Kurve sind  
sie mit dem Wagen etwa 25 m in die Tiefe gestürzt…”
Haar stem stokt en is nauwelijks verstaanbaar. Ze kijkt in het niets in de verte.
Haar gezicht is bleek en ze is erg geëmotioneerd.
Ik kijk haar van opzij aan en zie dat het haar de grootste moeite kost zichzelf onder
controle te houden. Ze klapt haar handtas open op zoek naar een zakdoek die haar
trillende handen niet zo snel kan vinden. Met een mat hoofdknikje neemt ze een
papieren zakdoekje in ontvangst die ik haar aanreik. Ik zeg niets en wacht totdat ze
verder zal spreken. Dat doet ze, op een bankje in het slotpark van Bad Bentheim.
Op een hete zomerse dag in juli vertelt ze haar schokkend verhaal.
Zij, Hannelore von Smedes zur Holenzollern, afkomstig uit het Zwarte Woud.

Het is heet die dag. Op een stoel op het balkon ligt in de schaduw een thermometer die
ik meestal meeneem omdat ik nieuwsgierig ben over het verloop van de temperatuur
in de vakantie. Kort na tien uur in de morgen lees ik al 25.3 af en brandt de zon aan een
strakblauwe hemel. We maken geen uitstapje vandaag. We hadden de vorige avond
besloten om in het hotel te blijven vanwege de op handen zijnde hete dag.
Samen lekker luieren en doen waar we zelf zin in hebben is het motto.
Als we na het ontbijt naar boven gaan installeren we ons op het balkon. Deze ligt nog
volledig in de schaduw, maar aan de stand van de zon te oordelen zal over ongeveer
een uur ‘de koperen ploert’ haar warme stralen over ons uitstorten. Een heerlijk licht
briesje waait af en toe om de hoek het balkon binnen.

In de auto liggen twee kleine parasols. Als ik het plein oversteek om ze te gaan halen
zie ik dat het terras aan de overzijde al helemaal is bezet. Gasten zonder balkon kunnen
natuurlijk met deze temperatuur niet de hele dag op hun kamer verblijven, zodat ze zich
hier een plaatsje hebben verschaft. De eerste ijssorbets worden al door de serveersters
aangedragen. De parkeerplaats staat vol auto’s, niemand die behoefte heeft aan een uit-
stapje met deze warmte. De gele nummerborden overheersen, ook ontwaar ik een paar
Belgische, en hier en daar verspreid wat Duitse gasten.

Met een stuk touw bevestig ik de parasols naast elkaar aan de stalen balkonafscheiding.
Ze houden daarmee de zon buiten het balkon. We houden beide niet van extreme hitte.
Een temperatuur van 23 graden met mooi zonnig weer en weinig wind vinden wij vol-
doende. Alles daarboven hoeft voor ons niet. Maar de temperatuur laat zich niet regelen
zoals de centrale verwarming thuis.
Gelukkig maar.

Twaalf harde slagen van de kerkklok op enkele honderden meters van ons verwijderd,
doet ons beseffen dat het middaguur is aangebroken. De warmte hangt als een deken
om ons heen. Genietend van een koel drankje blader ik in een tijdschrift met een
muziekje op mijn oor. Als het oortje is verwijderd ziet niemand dat het een radiootje is,
je kunt er normaal mee schrijven met deze ballpoint. Vernuftig is er een FM radiootje
ingebouwd die middels twee druktoetsjes bediend wordt, voor zenderwisseling en
geluidssterkte. Het ding werkt perfect en ik sta telkens weer verbluft over de heldere
ontvangst ervan. Het is nauwelijks te bevatten dat men in een schrijfpen een radiootje
kan bouwen. Ik kocht dat ding eens jaren geleden voor de grap voor enkele guldens en
beleef er veel plezier aan.

“Ik ga straks nog even het water in”, zegt mijn vrouw.
“Wat zijn jou plannen?” “Je zult weinig verkoeling vinden in het water vrouw, want
lucht en watertemperatuur zijn op dit moment haast nagenoeg gelijk.”
“Dat is waar, maar ik wil me toch even nat maken en ik leg me daarna nog even ter
ruste. Vanaf het balkon kunnen we rechtstreeks het zwembad inkijken en zien niemand
die een baantje trekt. “Lekker rustig”, zegt ze. “Heb ik het bad voor mij alleen.”
“Ik maak een wandeling door het park en wil nog wat opnamen maken van het kasteel.
Ik ben wel even bezig, neem jij de kamersleutels maar en haast je maar niet.”
Tegen half twee in de middag wandel ik het park binnen, het slotpark dat zich naast het
kasteel bevindt.

Bij de ijzeren toegangspoort van het park is aan de muur een bord bevestigd met nadere
bijzonderheden omtrent het slotpark. Het is 12 ha groot, lees ik, (vertaald uit het Duits).
Gelegen aan de Bundesstraβe 65. Van 1973 tot 1981 werd het park in gedeelten aange-
legd. Het gedeelte onderaan de burcht is aangelegd zoals het er in 1764 moet hebben
uitgezien. Dit volgens het Staatsarchief van Osnabrück waar een tekening is bewaard
gebleven met daarop het grondprincipe van vorstentuinen uit de 17e eeuw.
Het park is ruim opgezet waarbij het groen overal overheerst. Nergens is een struik of
boom te ontdekken in een andere kleur. Bloeiende bloemen ontbreken, alleen bij een
fontein bijna in het midden van het park zijn rozenstruiken geplant en bloeit er blauwe
lavendel.

Tussen de groene grasvelden slingeren zich de wandel- en fietspaden.
In mijn optiek is het groen te overdadig, maar gezien de beschrijving over het park is
hiervoor misschien bewust gekozen omdat het hier een paar honderd jaar geleden
precies eender moet hebben uitgezien. Op mijn wandeling door het park, waarbij
ik de sluiter van m’n camera veelvuldig laat klikken, zie ik dat toenmalige
burgemeesters een eiken boom geplant hebben bij hun afscheid, zoals dat hier en
daar op een gedenksteen bij de geplante boom staat te lezen.
Stieleiche (lat. Quercus robur) lees ik ergens.
Gestiftet von Günter Alsmeier Bad Bentheimer Bürgermeister von 1996 bis 2006.
Blijkbaar is dat hier een traditie.

Het is bijzonder rustig in het park, soms komt er een fietser voorbij.
In de verte slentert een dame met haar hond, bij een vijver spelen enkele kinderen.
Op een bankje onderaan de burcht neem ik plaats en maak notities van m’n foto’s.
Door het hoogteverschil heb ik een mooi uitzicht over het park en ontwaar tussen de
bomen door Die Kur Apotheke aan de Bundesstraβe.

Er valt ineens een schaduw over me heen en opkijkend zie ik een dame staan die ik door
de muziek op mijn oor en het schrijven van m’n notities, niet had opgemerkt.
Ik kijk in haar gezicht en herken haar meteen; Hannelore uit het hotel.
O nee toch, schiet het door mij heen, ook dat nog. Op haar zat ik nou niet bepaald te
wachten. Ze steekt haar hand uit ter begroeting, een gewoonte die in Duitsland gebrui-
kelijk is, maar bij ons onbekend, of je moet iemand in lange tijd niet hebben gezien.

“Tag Anton, einen schönen Gutentag noch, darf ich mich setzen?” (Mag ik gaan zitten?)
Doordat ze zich al eerder in het hotel aan mij heeft voorgesteld tutoyeren wij elkaar.
Ik schuif de fototas dichter naar me toe. “Natürlich Hannelore, einen Spaziergang
gemacht?” Ze neemt op het bankje plaats, gelukkig dat de fototas tussen ons in staat
denk ik, hierbij terugdenkend aan de lift. Ik trek de ballpointradio uit de borstzak van
m’n hemd en schakel het ding uit en verwijder de oortjes. “Is dat een radio?”, zegt ze
verbaasd, zoiets heb ik nog nooit gezien. “Mag ik eens kijken?”

Ze steekt haar linkerhand naar me uit en ik zie om haar pols een prachtig mooi gouden
horloge blinken in het zonlicht. Ik kan het merk niet zo gauw lezen maar zie wel een
kroontje op de wijzerplaat. Ofschoon ik zo’n horloge van mijn leven lang niet kan
betalen, besef ik dat hier geen twijfel mogelijk is. Dit is een Rolex. Een van de duurste
merkhorloges die er bestaan. Maar goed, dan heb je ook wat om je pols hangen niet-
waar. Ik laat het niet blijken, maar nu val ik haast van verbazing van het bankje.
Een vrouw die een horloge draagt van misschien  €15.000,- heeft belangstelling voor
een stom ballpointradiootje van enkele guldens. De wonderen zijn de wereld nog niet uit.

Ze draait er mee in haar handen en begrijpt niet dat hieruit muziek te halen valt.
Ik schakel het opnieuw voor haar in en zonder gêne stopt ze de dopjes in haar oren en
luistert naar de desbetreffende zender. “Wunderbar”, kirt ze, “wunderbar, wie ist
das möglich. Ik observeer haar af en toe heimelijk en zie dat ze, afgezien van haar
prachtige horloge, verder niet met goud is behangen. Ze draagt een mooie beige bloes,
in V-hals gesneden die de aanzet van haar volle buste een centimeter of vijf prijsgeeft.
Nu zou een mooie halsketting tot zijn recht komen, maar doordat die nu ontbreekt
vind ik haar hals te bloot.

Ze zit nog tamelijk strak in haar vel, haar benen zijn gracieus en aan haar voeten steken
een paar prachtige open schoentjes met hoge hakken. Het staat haar elegant die haar
mooie benen nog meer accentueren. Bij sommige mannen zouden ze misschien iets
sensueels kunnen oproepen. Heur haar heeft ze opgestoken, wat haar bijzonder goed
staat in een asblonde kleurspoeling. De make-up is in zachte nuances opgebracht, haar
volle mond in een zachte kleur rood gestift.
Als man hou ik niet van kunstnagels, die bij haar te veel lang in een vuurrode kleur
gelakt, aan haar vingers kleven. Weer dwarrelt een parfum om haar heen, maar deze
is niet overdadig en ervaar ik nu zelfs als prettig. Ze zal tussen de 55 à 60 jaar zijn.

Ze geeft mij de ballpointradio terug. Mijn notitieboekje klap ik dicht die ik met de pen
in mijn fototas laat glijden. “Ja, ik heb een wandeling gemaakt”, zegt ze nu.
“Mijn man verblijft van 8 tot 5 in het kuuroord om te kuren. ’s Avonds is hij normaal
in het hotel.” Verblijven jullie niet samen in het kuuroord?”
Ze schudt haar hoofd. “Mijn man zou hier geen bezwaar tegen hebben, maar ik wil het
niet. Als je daar de hele dag verblijft wordt er niets anders dan over kwalen en ziektes
gesproken en dat wil ik niet.”

Haar stem is laag en zwoel. Ze doet me denken aan Marlene Dietrich of Zarah Leander.
“Anton, du, hör mal, ich möchte mich Entschuldigen.” Ik frons mijn wenkbrauwen,
verontschuldigen? Ze ziet de verbazing op mijn gezicht en lacht. Haar hand beroert
zachtjes mijn arm. Voor in de lift zegt ze.
Ik hing meer of min tegen je aan en je hebt misschien een rare indruk van me gekregen,
maar ik stond er heel ongelukkig vanwege de koffers die tussen mijn ene voet was
geklemd. Alles ging toen erg gehaast, geloof me, ik kon geen kant op.”
Ik krijg opeens een andere indruk van deze vrouw en accepteer vriendelijk haar excuus.
Ze is duidelijk opgelucht en neemt de draad van het gesprek weer op.

“Mijn man komt hier twee keer per jaar 3 weken kuren en we verblijven dan altijd in het
hotel.” “Dat betekent dan wel Hannelore, dat je de hele dag op jezelf bent aangewezen.”
“Dat is waar, maar dat zie ik niet als een probleem, ik heb voldoende afleiding en bezig-
heden. Hij is hier vanwege een ongeval van jaren geleden waarbij zijn ‘Wirbelsäule’
(wervelkolom) is beschadigd en voor de behandeling van psoriasis.
Beide kunnen ze hier in de kliniek uitstekend behandelen. Mijn man heeft er in ieder
geval de nodige baat bij.” (Vroeger was het zo dat iedereen in Duitsland op kosten van
het ziekenfonds eens per jaar kon gaan kuren, maar dat is al lang niet meer zo.
De regels voor kuren en eigen bijdragen zijn in de loop der jaren aanmerkelijk aange-
scherpt, hoor ik van Duitse kennissen).

Deze mensen moeten hemeltje rijk zijn om zich dat alles te kunnen permitteren.
Kuren komt toch gauw op een € 900,- per week. ‘Geld wie Heu’ (hooi) zeggen ze in dit
geval bij onze Oosterburen. “Het is bepaald niet naast de deur om hier te gaan kuren”,
zegt ze, “maar de kliniek heeft een goede naam. Daarom hebben we de lange reis vanuit
het Zwarte Woud er graag voor over.” “Je kunt toch ook in Baden Baden kuren?
Dicht bij huis zou ik zeggen en een kuuroord met een goede naam..” “Dat is waar, maar
mijn man bevalt het hier uitstekend. En als hem iets goed bevalt komt hij daar niet meer
op terug. Ze springt plotseling verschrikt op, een wesp cirkelt langs haar hoofd en maakt
het haar lastig. Ongetwijfeld aangetrokken door de geur van haar parfum.

Ze staat een paar meter met bange ogen van mij vandaan, haar boezem gaat gejaagd op
en neer. De wesp heeft het nu op mij voorzien en kruipt via mijn knie naar mijn korte
broek omhoog. Met een snelle reactie sla ik het insect met mijn vlakke hand dood, een
vieze vlek achterlatend op mijn broek. Ik had geluk, vlak voor de klap kan het beest
nog een steek uitdelen maar daarvoor was zij niet meer in de gelegenheid.
Met een zakdoekje ruim ik de smurrie op, vis uit mijn fototas een bidon en veeg de vlek
met water schoon. “Sonst meckert meine Frau Hannelore”, zeg ik lachend.
Ze lacht zuinigjes met me mee.
“Kom ga weer lekker zitten, het gevaar is geweken. Een koel glaasje water voor de “
schrik?” Ik schenk een bekertje vol die ze accepteert en met korte teugjes drinkt.
“Als ik je een tip mag geven Hannelore, gebruik geen parfum met dit warme weer, dat
trekt juist de wespen aan.” “Meinst du?” “Ganz sicher.”

Het Zwarte Woud. Het zal in de zomer van 1964 zijn geweest, toen we er voor het eerst
kwamen. Jenny en ik, (mijn huidige vrouw) haar vriendin en diens vriend, hadden
destijds een reis geboekt bij reisbureau Mondial in Groningen, die al lang niet meer
bestaat. We reden met een bus van Van der Ploeg uit Veendam, de chauffeur was Tinus
Paardekoper uit Gieten. De reisleider was een jonge vent uit Drouwen, wiens naam ik
even kwijt ben. De bussen van toen zijn bij lange na niet te vergelijken met die van nu.
Geen toilet in de bus, geen airco, geen getint glas, geen consumpties, geen verstelbare
stoelen, kortom een busreis in die tijd was afzien. Heel erg afzien.

Maar de vakantie was prachtig, de natuur ongerept en onze bewondering oprecht bij het
zien van de diepe afdalingen en de dorpjes in het dal beneden ons, waarvan de daken
glommen in het zonlicht. Tinus kende de omgeving op zijn duimpje, toerde in de zomer
door Europa en week bij tijd en wijle af van de hoofdroute voor een nog mooier uitzicht.
We reden op een zeker moment van Hinterzarten door het Höllental naar Hinterteich.
Op een zeker moment zette Tinus de bus aan de kant en liet ons uitstappen.
Kijk zei hij, daar hoog boven op de rots staat een bronzen beeld van een hert.
Ze noemen dat hier de Hirschsprung. (Hertensprong)
Jagers en ouderen zijn nog altijd diep onder de indruk van wat zich hier toentertijd
heeft afgespeeld.

Een jager maakte een klopjacht op een hert die hem telkens weer te slim af was en de
dans wist te ontspringen. Hoog boven ons door bos en snelstromende beekjes ging de
jacht door op leven en dood. Op zeker moment dreef de jager het dier tot hier aan de
kloof. De jager die meende dat het pleit in zijn voordeel was beslecht kwam bedrogen
uit want met een geweldige sprong hier over de kloof, wist het hert aan de jager te
ontkomen. Een welhaast onwaarschijnlijk verhaal maar het is mogelijk. Kijk zei Tinus,
en hij wapperde druk met zijn handen om het een en ander te verduidelijken.
Een hert kan om en nabij 10 meter ver springen, de kloof moet toen een breedte hebben
gehad van zo’n negen meter, dus onmogelijk is het niet.
Waar of niet, deze sage leeft voort in het Höllental en is uitgegroeid tot een toeristisch
trekpleister van formaat.

De stem van Hannelore dringt opeens van ver tot mij door.
“Anton, wo bist du mit deinen Gedanken.” (Waar ben je met je gedachten)
Ze brengt me weer in de werkelijkheid terug. “Ik dacht terug aan een vakantie van jaren
geleden in het Zwarte Woud. We waren nog vrijgezel, een kleine 40 jaar geleden.”
“Vertel eens wat meer daarover”, zegt ze met belangstelling. Ik vertel haar over onze
busreis, de indrukken van onderweg. Dat we aan de bron stonden in Donaueschingen
waar de rivier de Donau ontspringt, de Hirschsprung in het Höllental, die ik zoeven in
mijn herinnering aan mij voorbij liet gaan. Pootjebaden in de Titisee, de waterval van
Triberg en die van Schaffhausen, de laatste weliswaar buiten het Zwarte Woud, maar in
de reis opgenomen.

Ze hoort mijn relaas glimlachend aan en is verbaasd over mijn toeristische kennis van
de streek. Ik vertel haar dat we later met eigen auto gingen, overnachten in Zimmer
Frei, en dat we elke twee dagen verder trokken naar een andere plaats.
Onze autoritten door het Kinzigtal met hun leuke gezellige dorpjes, het dal van de
Gutach en onze drie weekse vakantie op een camping in Alpirsbach.
Waar ik met een jongen van een beroepsmilitair uit Steenwijk soms een hele dag
de bergen introk om er foto’s te maken. Dat we van Freudenstadt, met zijn grootste
marktplaats van heel Duitsland, naar Baden Baden reden over de Schwarzwaldhoch-
straße. Een prachtige toeristische weg van ongeveer 60 km lengte met zijn vele scherpe
bochten en zijn adembenemende uitzichten.

Ik zie haar opeens schrikken, ze wordt bleek en bijt op haar lip.
“Schwarzwaldhochstraße”, fluistert ze, daar is het gebeurd. Spreken kan ze nauwelijks.
“Wat bedoel je Hannelore”, wat is daar gebeurd.” Ze staart in de verte zonder iets waar
te nemen. Haar handen trillen in haar schoot. Ze spreekt verder, met horten en stoten.
“Onze zoon. In een scherpe bocht zijn ze met de auto ongeveer 25 meter in de diepte
gestort.”Het is heet, maar ik voel het kippenvel centimeters dik over mijn rug lopen,
en heb het plotseling koud. Ze slikt, en ik zie hoe haar ogen vochtig worden.
Ik schenk het laatste restje water uit de bidon en reik het haar aan.
Ze drinkt gulzig en morst daarbij op haar mooie beige bloes. Ze merkt het niet eens.

“Danke”, zegt ze en ze reikt mij het leeggedronken bekertje aan.
Langzaam keert de kleur op haar gezicht terug. Met zorg haar woorden kiezend neemt
ze de draad van het gesprek weer op, nu ze langzaam haar emoties weer onder controle
heeft. “Jij hebt deze weg in je vakantie gereden en dan zul je nog ongetwijfeld weten
dat er scherpe bochten inzitten waar je vol in de remmen moet als je van boven komt.
Op een mistige dag in de herfst, die de flanken van de berg in dichte nevelen had gehuld
ging het mis. Mijn man was op zakenreis in het buitenland, door de dichte mist durfde
ik niet te rijden zodat een vriend van ons aanbood onze zoon terug te halen uit Baden
Baden waar hij die dag verbleef.

De mist had misschien de weg door de lage temperatuur enigszins glad gemaakt, wie zal
het zeggen maar bij een van de bochten begon de wagen tijdens het afremmen te glijden
en knalde door de vangrail de diepte in. Misschien is de situatie door de bestuurder
verkeerd ingeschat, het zou kunnen want je moet telkens in de remmen om de hoge
snelheid onder controle te houden. Gelukkig reed op enige afstand een andere auto die
aan de sporen op de weg en de verwrongen vangrail kon opmaken wat er was gebeurd.
Die alarmeerde direct de hulpdiensten. Het duurde uren voordat beiden uit de auto waren
gehaald. Met een traumaheli zijn ze overgevlogen naar het ziekenhuis in een uiterst zorg-
wekkende toestand. Onze zoon lag 5 weken in coma en was afgezien van botbreuken en
inwendig letsel voor zijn verdere leven verlamd.

Een kind nog, vijftien jaar oud. Verschrikkelijk wat je dan als ouders moet meemaken.
Mijn man kwam hals over kop terug uit het buitenland, ontdaan en overstuur.
Nachtenlang hebben we aan zijn bed gezeten, met het monotone gepiep van monitoren
en slangen die aan zijn lichaam waren verbonden. Een paar maanden lag hij aan de
beademing. Vreselijk, dit wens je niemand toe.”
“En de bestuurder? Hoe is die er vanaf gekomen?” Een diepe zucht ontsnapt haar lippen,
heel in de verte dringt het geblaf van een hond tot ons door. “Dood”, zegt ze hees,
dood.” Drie dagen later is Jürgen aan zijn zware verwondingen overleden.
Achtendertig jaar oud, getrouwd en drie kinderen. “Hoe lang is het inmiddels geleden?”
“Komende herfst twintig jaar”, zegt ze zacht.

“Carl Otto, onze zoon lag maanden in het ziekenhuis. Verlamd vanaf zijn borst.
Het lange revalideren begon. Maar de jongen was jong, taai en wilskrachtig en zat
ondanks zijn zware handicap niet bij de pakken neer. Hij verbaasde de doktoren door
zijn sterke wil wat zijn revalidatie erg heeft bevorderd. Omdat wij het ons veroorloven
kunnen zochten wij voor hem de allerbeste kliniek.
Dat is dan het enige wat je kunt doen als je over voldoende financiële middelen beschikt.
Een mat lachje onderstreept haar woorden, maar haar ogen verraden pijn om haar zoon
die als een wrak zijn verdere verlamd zal blijven. Ook met heel veel geld is dat met geen
mogelijkheid te genezen. Carl Otto wilde medicijnen studeren.
Arts wilde hij worden, zich bekwamen in de chirurgie. Ten tijde van het ongeluk bezocht
hij de Realschule (Lyceum) en zou daarna de universiteit bezoeken.
 
Zover is het helaas nooit gekomen.
Het familiebedrijf overnemen wilde hij niet. Dat was al voor het ongeluk besloten.
Ondanks het feit dat dit vooral voor mijn man een grote teleurstelling was, heeft hij hem
verder van alle kanten gesteund.
Ondanks de pijn die hem alle dagen kwelt, weet hij zich goed te redden.
Zijn armen kan hij gelukkig volledig gebruiken, beheersing van urine- en stoelgang-
functies zijn onmogelijk. Vijfendertig is hij nu en hij heeft zich in de loop de jaren
gespecialiseerd in computers. Voor allerlei bedrijven bouwt hij websites, waar mijn
man een groot aandeel in heeft dank zij zijn vele connecties.”
Uit haar zachtleren handtas diept ze een foto op die ze mij toont. Een knappe vent met
zwart krullend haar en mooie bruine ogen blikt me op de foto tegemoet.

Scherp afgetekend is zijn neus, wilskrachtig zijn kin. Half op de achtergrond ontwaar
ik een riante villa. Achter de scootmobiel staat een jonge vrouw, haar handen rusten op
zijn schouders. “Seine Frau?”  “Helga, onze dochter.”
Ze vertelt over haar, met haar lage stemgeluid waarin moederliefde doorklinkt.
Getrouwd met een eenvoudige jongen, uit een milieu die niet bij ons past. Toen we
hoorden van haar verkering vonden we dat niet zo leuk, daar waren we eerlijk in.

We hebben het haar ook gezegd, maar stelden geen verbod in omdat we haar niet wilden
verliezen, wetende hoe doortastend ze kan zijn. Op een late koude winteravond, toen
mijn man en ik genoten van een glas wijn, gezellig samen bij de open haard, heeft ze met
ons gepraat. Ze stond ineens in de kamer omdat ze niet kon slapen, gevoelig als ze is
omdat ze wist dat we met haar relatie enige problemen hadden. Ze vertelde dat ze van die
jongen hield, dat ze hem nooit zou loslaten. Jullie zijn rijk en welgesteld zei ze toen,
maar mijn geluk kunnen jullie niet kopen. Moeten wij elkaar nog meer verdriet doen?

Verdriet hebben we dagelijks als we Carl Otto in zijn rolstoel zien voortbewegen.
Wat betekent geld, ja macht en rijkdom, maar is dat het waarvoor wij leven? Liefde in
een mensenleven is naast onze gezondheid het hoogste goed en daar wil ik voor vechten,
met of zonder jullie steun.
Ik hoop dat jullie dit begrijpen, ik hou van jullie maar desnoods ga ik jullie voorgoed
verlaten. Mijn man was tot tranens toe geroerd. Hij stond op en pakte me bij de
hand. Kom Hannelore zei hij, en trok me zachtjes uit mijn stoel.
We liepen naar onze dochter en sloten haar gezamenlijk in onze armen. Het is goed
kind, we praten er nooit meer over en ik hoop dat je erg gelukkig wordt, was het
enige wat hij toen zei.

Mijn man zou de volgende dag voor een zakenreis naar het buitenland vertrekken
maar annuleerde die. Midden in de nacht belde hij het vliegveld voor een omboeking
van zijn ticket. Andere dingen in de privésfeer waren nu belangrijker. Ik zal deze
bijzondere nacht nooit meer vergeten, en zijn dolgelukkig dat Helga ons wist te over-
tuigen dat haar geluk niet in rijkdom maar eenvoud ligt.
Het verdriet om onze zoon is intens, maar het grote geluk van onze dochter staat daar
tegenover. Drie kleinkinderen zijn er inmiddels. Toen Helga al weer gauw na haar
tweede kind weer zwanger was geraakt, sprak ik haar voorzichtig daarover aan.
Ach kind, nu alweer?

Ze lachte mijn bezwaren weg, onze kinderen zijn in volle liefde verwekt mam, zei ze
stralend. Het komt zoals het komt. Franzl haar man, werkt in de bosbouw, alle dagen
buiten in alle weersomstandigheden, zijn lust en zijn leven. Indien nodig springt hij
bij in een Sägerwerk (houtzagerij) die je bij ons in het Zwarte Woud wel haast in elk
dorp tegenkomt. Ze wonen in een oud gezellig huisje in het bos waar de kinderen
ongestoord kunnen spelen en ravotten met hun buurtgenootjes. Het is heerlijk om te zien
hoe ze in liefde en geluk worden grootgebracht. Hoe hun kinderstemmen schallen door
het bos wanneer ze opgaan in hun spel. Ze kijkt me van opzij aan.

Het leven is af en toe een schaakspel Anton, zegt ze zacht. Soms trek je een goede, dan
weer eens een slechte kaart. Beide kaarten gleden door onze handen, de een gaf pijn en
verdriet, de ander vreugde en geluk. Het leven in al zijn facetten kan hard en meedogen-
loos zijn, ieder mens krijgt er in zijn leven op zekere dag mee te maken.
Hier, op een bankje in het slotpark van Bad Bentheim luister ik naar haar verhaal.
Een deel van haar leven legt ze aan mij bloot, ik luister en ben ontroerd.
De zon ketst tegen de hoge toren van het kasteel. Ze weerspiegelt een witte vlek in
een van de ramen, de weerkaatsing ervan is fel en hinderlijk. Een zachte bries trekt
door het park en strijkt over de struiken. Bladeren ritselen in de wind die een kort
moment zorg draagt voor een aangename verkoeling.

Misschien dat een van je kleinkinderen later het familiebedrijf  kan voortzetten, dat zou
toch prachtig zijn? Ze kijkt mij warm aan, daar zinspeelt mijn man nu ook al een beetje
op. Wat is het voor een bedrijf waar je man leiding aan geeft? Maschinenbau.
Er wordt geëxporteerd naar verschillende landen, in en buiten Europa.
Ze noemt de plaats waar de firma is gevestigd, de plaats zelf ken ik niet, wel de mooie
toeristische omgeving die ik, om hun privacy te waarborgen, niet verder zal omschrijven.
Ze vertelt dat ze haar man graag vergezeld op zijn zakenreizen door Europa.
Milaan, Parijs, en Londen zijn steden waar ze graag vertoeft. Italië heeft haar voorkeur,
met name Milaan, de modestad nummer een. Want modebewust is dit vrouwtje.

Ze noemt de grote modehuizen in die steden, Dior, Chanel, Gucci en Boss. En dan ben
ik nog wel een paar grote namen vergeten. Een bezoek aan een van deze dure zaken kost
een paar centen, maar och, ze kan het zich veroorloven. Trouwens, zouden wij een haar
beter zijn als geldzorgen ons niet zouden kwelden en we onze aankopen via een
creditcard lieten afschrijven als ware het een pond suiker? Nee toch?
Ofschoon Milaan een aantrekkingskracht op haar uitoefent, verblijft ze er niet graag in
de herfst of in de winter. In de winter kan het kwik er wel tot 10 graden onder het
vriespunt dalen, de herfstmaanden kunnen gekenmerkt worden door buitengewoon nat
weer. Wel eens in Mailand geweest? Ze kijkt me vragend aan.

Mijn antwoord is ontkennend. Als je er ooit komt zegt ze, neem je vrouw dan mee naar
Buenos Aires, de grootste winkelstraat van de stad en een van de grootste in Europa.
Hier hebben de kledingwinkels de overhand, net iets voor vrouwen om er te flaneren.
Alle grote namen in de modewereld zijn vertegenwoordigd in de Monte Napoleone,
dit is de bekendste winkelstraat van Milaan. In beide straten kijk je werkelijk je ogen uit.
Wij kunnen ons dat niet veroorloven Hannelore, om deze te straten vereren met een aan-
koop, daarvoor is onze portemonnee veel te dun. Het zal dan wel bij kijken moeten
blijven. Ik werp een blik op mijn horloge, de tijd is omgevlogen, iets meer dan anderhalf
uur ben ik al met deze dame in gesprek. Ik pak mijn fototas en rits de klep dicht.

Als ik opsta en haar de hand reik wil ze weten waar ik vandaan kom. En je achternaam 
heb je mij nog niet verteld, zegt ze in een adem. Welnu Hannelore, ik kom uit het
noorden. Och, dat had ik al gedacht zegt ze ‘wegen deinem Akzent.’ Klopt, zeg ik, mijn
vrouw en ik wonen Im Norden Hollands. Wie bitte? Ik dacht dat je uit Ostfriesland kwam
of uit de buurt van Hamburg. Nee, nee Hannelore, ich bin ein richtige Holländer.
En mijn naam is Anton de Wijk, voor een Duitser moeilijk uit te spreken. Schrijven lukt
al helemaal niet. Daarom vond ik het niet nodig mijn achternaam aan je bekend te maken.
Ich verstehe. Mensch, aus Holland das wundert mich. Ik lach om haar verbaasde gezicht.

Samen wandelen we het park uit. Wanneer vertrekken jullie? Overmorgen, dan zit onze
vakantie er weer op. Tegenover de Kur Apotheke blijft ze staan, ik moet nog wat
tabletten halen zegt ze. Ze aarzelt, ze spreekt het niet uit maar het is alsof ze wil zeggen,
wacht je nog even op mij? Nou, dan ga ik verder Hannelore, misschien zien we elkaar
nog voordat we vertrekken. Hopelijk zegt ze, hoffentlich. Haar rode mond opent zich
voor een lach. De tijd dat we nog in het hotel verbleven zag ik haar nog een keer op
afstand, maar gesproken heb ik haar niet meer. Hannelore von Smedes zur Holenzollern,
een bijzondere vrouw. Een vrouw van stand, rijk en mondain. Mijn afkeer in de lift sloeg
over in warme sympathie toen ik haar beter leerde kennen op het bankje in het slotpark
tegenover de eeuwenoude burcht.

Toen ze op die warme middag in juli tijdens een aangrijpend gesprek haar verdriet uitte
om haar zoon en mij daarvan deelgenoot maakte.
Waarom ze dit deed heeft me een tijd bezig gehouden, ik was immers een vreemde voor
haar. Was het juist daarom? Soms raak je in gesprek met wildvreemde mensen die een
deel van hun ziel aan je blootleggen. Misschien houdt hun iets bezig waar je met hun
naaste omgeving niet over kunnen praten, of die er geen begrip voor kunnen opbrengen
omdat ze het verhaal al zo vaak hebben gehoord. Gezemel en gezeur hoor je dan vaak.
Sommige huwelijken strandden hierop, echtscheidingen vloeien er uit voort.
Haar verhaal heeft me aangegrepen en ik was haar toehoorder. Ik zag van nabij het
verdriet van een welgestelde vrouw, maar bovenal van een moeder die na 20 jaar nog
altijd huilt om haar kind….

Alle namen in dit verhaal, met uitzondering van die van de schrijver, zijn om
privéredenen gefingeerd. Gelijkenissen met andere personen berust in dit geval
op puur toeval.

Enkele wetenswaardigheden over het Kuuroord van Bad Bentheim
Het kuuroord ligt midden in een 1000 ha groot gemengd bos.
Al in 1711 werden de heilzame krachten van het zwavelhoudende mineraalwater benut.
Men kan bovendien beschikken over een warmwaterbron met 27% zout en heilzame
modder. In de kliniek zijn dermatologen, reumatologen, internisten en orthopeden
werkzaam. Deze vakkliniek is de grootste van Europa. 
Behandelingsmogelijkheden zijn er voor chronische ontstekingen, reumatische aandoen-
ingen, huidaandoeningen en vervolgbehandelingen na operaties en aandoeningen van de
bewegingsorganen na ongevallen.

Het bos beschikt over fraaie wandelpaden voor uren wandelplezier.
Aan de rand van het kuurpark bevindt zich Café Solé.
Men kan hier minigolf spelen, tafeltennis, volleybal, en schaken in de open lucht met
grote schaakstukken. Men kan er verder zwemmen, er is een fitnessruimte en sauna.
Met de bouw van het kuurhuis is men in 1850 begonnen.
Zoals eerder opgemerkt begon in 1711 de ontwikkeling van de kliniek met eigen
gebouwen en de zwavelbron. Het kuuroord beschikt over 340 bedden.

Bronnen:
Foldermateriaal
Duits verkeersbureau
Internetgegevens

Datum 7 mei 2012 Bert Jan Brinkman

Tien waren we, Grietje en ik in de zomer van 1952

door Anton de Wijk

De Langestraat in Winschoten is één van de langste winkelstraten in Nederland
heb ik mij wel eens laten vertellen. In ieder geval is het de langste van de provincie
Groningen, daarover bestaat geen twijfel.
Meestal is het er altijd druk van het winkelend publiek, in de week wat minder
dan in het weekend want zaterdags kun je er soms over de hoofden lopen.
Veel Duitsers winkelen er ook, je ziet het aan de witte nummerborden op de
parkeerplaatsen, maar ook aan de taal die je in het voorbijgaan hoort.

Maar deze dag ligt de straat er praktisch stil en verlaten bij.
De temperatuur lonkt niet om te gaan winkelen deze dag. Want het is heet, smoor-
heet in deze eerste augustusweek van 1975. De hitte valt zwaar over de daken
van de stad  en zoeft als een warme deken door de straten.
Enkele vlaggen hangen slap naar beneden aan de gevels omdat ieder zuchtje wind
ontbreekt om ze te laten wapperen.
Al tijden is het warm en schijnt de zon uitbundig. Deze dag ligt het kwik zeker
boven de 30 graden. Het is het begin van wat zal uitgroeien tot de langste hittegolf
die we dan tot nu toe in Nederland hebben beleefd.
Een vrouw van middelbare leeftijd sjouwt met een plastictas met daarop in grote
letters de naam van een modezaak even verderop in de straat.
Met een zakdoek veegt ze driftig langs haar neus.

Hoog in de lucht ontwaar ik een vliegtuig die een witte streep trekt in de diepblauwe
lucht maar die praktisch meteen weer oplost wat standvastig weer betekent.
De uitbater van een café staat in de deur en ziet met lede ogen dat zijn terras maar
door enkele personen is bezet. In de schaduw plof ik neer en geef mijn bestelling op
aan de serveerster die enkele ogenblikken later tegenover mij staat.
Blij iets te doen te hebben huppelt het jonge ding naar binnen.

Naast mij op een tafeltje ligt binnen handbereik een krant.
Verdiept in het nieuws merk ik plotseling dat er op mijn schouder wordt getikt.
Verstrooid kijk ik op en zie een vrouw naast me staan die mijn naam noemt.
“Ben jij Anton?, Anton de Wijk?” Ik knik en vouw de krant dicht.
Ik kijk haar aan terwijl mijn hersenen ondertussen razendsnel werken om haar
thuis te brengen. Ze is ongeveer 1.65 m schat ik, haar donkerbruine haar draagt
ze in een boblijn. De bovenste knoopjes van haar lichtblauwe bloes zijn open en
ik zie de aanzet van haar fraaie borsten.
Onder haar witte rok steken een paar welgevormde bruine benen.
Om haar rood geverfde mond speelt een lach.

In een tijdsbestek van enkele seconden neem ik dat beeld in mij op.
Ze neemt haar zonnebril af, en ik kijk in haar grijze ogen die niet meelachen met
haar mond. Nog steeds kan ik deze vrouw niet thuisbrengen.
”Ik zat bij jou in dezelfde klas op de lagere school”, ratelt ze verder, “ik ben
Grietje Bouman.” “Gut ja, Grietje, ik had je zo gauw niet herkend hoor.”
Haar lach valt klaterend over het terras. “Ik zag jou wel eens toen je de post
bezorgde in de straat waar mijn schoonouders woonden.
Kijk, daar gaat Anton, zei mijn schoonmoeder dan.”

De zwarte vlek in mijn hersenen verdwijnt. Voor er in de plaats worden beelden
geprojecteerd uit onze kinderjaren.
Ze geeft me een hand en haar mond beroert vluchtig mijn wang.
Ik ruik haar zwoele parfum die met haar transpiratiegeur is vermengd.
Ze neemt tegenover mij plaats

Zomer 1952.
Een meisje staat bij de uitgang van het schoolplein.
Een sprietig ding met dunne beentjes en magere schoudertjes.
In het voorbijgaan pakt ze mijn arm, “zullen we straks gaan spelen Anton?”
“Ik heb de jongens beloofd om straks met ze te gaan voetballen Grietje.”
Ze bijt op haar lip om haar teleurstelling te verbergen.
“Och, jammer”, zegt ze enkel. Ze draait zich om en loopt weg.
In twee stappen ben ik naast haar en hou haar staande. “Goed Grietje, we gaan
straks spelen, voetballen doe ik morgen wel met ze”.
Er breekt een lach door over haar gezicht en samen lopen we met klepperende
klompen uit school naar huis.

Nu zit ze tegenover me. Het sprietig ding is uitgegroeid tot een volslanke vrouw.
Ze mag gezien worden, niet dat ze uitblinkt door haar schoonheid maar ze heeft
een mooi lijf dat vooral mannen opvalt.
Ze was altijd al een beetje naïef maar ze had een lief karakter.
Dat bleek toen ik in het tweede jaar op de lagere school werd aangestoken door
allerlei kinderziektes, zoals roodvonk en geelzucht. In die tijd was je maanden
verder eer je daarvan was hersteld.
Grietje kwam regelmatig aan de deur om te vragen hoe het ging, en toen het
besmettingsgevaar nagenoeg was geweken, zat ze aan mijn bed en vertelde over
school. Uiteraard moest ik dat jaar overdoen omdat ik wegens ziekte was blijven
zitten. Ziek geweest, schreef de juffrouw toen in mijn rapport.

Grietje bukt zich en rommelt in haar handtas op zoek naar sigaretten.
In haar bh-loze bloes die verder openvalt zie ik de diepe kloof van haar borsten
die zich duidelijk aftekenen tegen het dunne stof.
Ik geef haar vuur en terwijl ze nipt aan haar frisdrank dwalen mijn gedachten weer
af naar die warme zomermiddag in 1952.
Tien waren wij beide.
In haar gebloemde jurkje fladdert Grietje voor mij uit. Vederlicht vlindert ze langs
het korenveld op zoek naar korenbloemen en klaprozen die ze zo mooi vindt.
Armen vol plukt ze, voor moeder en oma.
Maar ik merk al een paar dagen dat het met Grietje niet gaat zoals het moet.

Zittend tegen de houtwal van een sloot die de landerijen scheiden klaagt ze over
hoofdpijn en wrijft over haar buik. “Heb je buikpijn Grietje?”
Ze knikt zonder woorden.
We zien in de verte 3 arbeiders het koren zichten. Telkens als de zicht wordt
opgeheven flikkert het zonlicht op het staal die zich dan vlijmscherp door het
rijpe koren ploegt. Een van de zichters is bezig zijn zicht te aarden.
Het geluid van de tikkende aardhamer zweeft over de landerijen en dringt via
het kale stoppelland tot ons door. Drie vrouwen zijn bezig het koren te binden
en slepen de schoven dan met zich mee om ze op te hokken.
De middag loopt haast ten einde, de torenklok van de hervormde kerk laat zijn
slagen horen. “We gaan naar huis Grietje, het is 5 uur.”
We staan op en lopen de lange boerenlaan over op weg naar huis.

Plotseling blijft het meisje staan, de geplukte bloemen vallen uit haar armen.
Met grote verschrikte ogen tilt ze haar jurkje op en ziet een bloedvlek in haar witte
broekje. “Anton, ik bloed”, roept ze vertwijfeld, “hoe kan dat nou zo ineens.”
Ze trekt wit weg en huilt met lange uithalen.
Ik schrik eveneens maar laat het haar niet merken. Ofschoon ik het nog nooit
had gezien, besefte ik wat er aan de hand was.

Ik mocht dan wel een jongentje zijn van tien, thuis had ik vaak genoeg in het geniep
gesprekken opgevangen tussen moeder en dochter om te weten waar het over ging.
Mijn broers, allemaal veel ouder dan ik maakten mij al vroeg wegwijs wat ik op
oudere leeftijd kon verwachten en legden het verschil tussen een jongen en een
meisje haarfijn uit.
Haar magere schoudertjes schokken, haar witte strik hangt scheef op haar hoofd.
Ze merkt het niet eens

Ik trek het meisje onhandig tegen me aan om haar te troosten.
“Stil maar Grietje, je bent ongesteld geworden”, prevel ik zachtjes aan haar oor.
“Dat komt omdat je een meisje bent, meisjes krijgen dat elke maand zegt mijn moeder.
Het gaat vanzelf weer over hoor, kom, huil nu maar niet langer, ik breng je wel thuis.
Echt? Natuurlijk,” zeg ik en sla mijn arm om haar naschokkende schouder.

In een hoek van het terras, waar de zon wordt buitengesloten, strooit Grietje
haar verhalen over mij uit. Ze heeft jaren van geluk gekend, maar nu sinds enkele
jaren is er de pijn vanwege haar scheiding. Twee kinderen kwamen uit hun relatie
voort en het steekt haar dat haar ex zich nauwelijks om de kinderen bekommert.
Vier en zes zijn ze, de beide jongens waar ze nu alleen voor staat.
Ze werd prima opgevangen door haar ouders maar ook haar schoonouders helpen
haar zoveel mogelijk. Die verachten de daden van hun zoon.

Drieëndertig is ze nu, met nerveuze vingers peutert ze een sigaret uit het pakje
en zegt, “kerels?, smeerlappen zijn het, allemaal.”
“Allemaal Grietje?”
“De meeste, “ zegt ze nu wat genuanceerder. Met een nietsziende blik dwalen
haar ogen over het lege terras. “Ik voel me vernederd en misbruikt,” zegt ze fel.
Haar grijze ogen vonken. “Terwijl ik thuis zat ging meneer pierewaaien op een
heel geniepige en slinkse manier die hij jaren verborgen wist te houden.
Ik zal je de details maar besparen. Plotseling rolt er een vloek over het terras.
“Het was verdomme mijn eigen schoonvader die mij vertelde over de escapades
van zijn zoon. Gooi die vent die deur uit Grietje”, zei hij huilend aan de keukentafel.

We lopen tussen het wuivende graan door naar huis.
Mijn arm ligt nog steeds om de schonkige schouders van Grietje die haar betraand
gezichtje naar mij opheft. Ik knik haar bemoedigend toe.
Onder de perenboom in de schaduw zit Grietjes moeder aardappelen te schillen.
“Vrouw Bouman zeg ik opgewonden”, Grietje is vandaag ongesteld geworden,
er zit bloed in haar broekje. Fenny Bouman kijkt me aan alsof ze water ziet brandden.

Haar mond valt wijd open en met grote verbaasde ogen kijkt ze me aan.
“Ongesteld,” echoot ze, “hoe weet jij dat in hemelsnaam.”
Ze neemt haar dochter in haar armen, “kom maar kind, stil maar prevelt ze zachtjes,
ga maar mee naar binnen dan zal ik je helpen.
Dank je Anton dat je Grietje hebt getroost en haar hebt thuisgebracht”, zegt ze in
het voorbijgaan en aait me over de bol.

Grietje kijkt op haar horloge, “ik moet er vandoor zegt ze, gunst zo laat al weer.”
Ze staat op en pakt haar handtas die ze over haar schouder laat glijden.
De roodgelakte vingers van haar hand omvatten de mijne.
”Tot ziens jong, leuk je weer eens gesproken te hebben.” Ik hou haar hand vast en
terwijl haar lippen opnieuw mijn wang beroeren zeg ik, “weet je waar ik aan dacht
Grietje tijdens ons gesprek?” “Nou?”, zegt ze met opgetrokken wenkbrauwen.

“Aan de zomer van 1952. Tien waren we, toen we doolden langs de korenvelden
en jij voor het eerst ongesteld werd. Weet je het nog?”
Een blos vliegt over haar gezicht. “Dat is ook toevallig jong, laat ik nu ook mijn
periode hebben”, kirt ze zachtjes.
Voor ik verder iets kan zeggen en van mijn verbazing over zoveel openheid ben
bekomen, vlindert ze weg van het terras. Halverwege draait zich om en steekt
haar hand op. Dan is ze uit het zicht verdwenen, even onverwacht als ze is
gekomen…….

De naam Grietje Bouman is gefingeerd.
Dit verhaal is al eerder op de oude website van RTVS gepubliceerd.

Datum 7 mei 2012 Bert Jan Brinkman

Etherpiraterij in de 70e jaren (1)

Geheime zender

door Anton de Wijk

De vroegere Kanaalstreekcorrespondent
van Free Radio Magazine

De beginperiode
Op een mistige novembermorgen in 2007 gaat de telefoon.
Voor jou, zegt mijn vrouw en overhandigd mij de hoorn.
Aan de andere kant hoor ik een vriendelijke mannenstem, “spreek ik met Anton de Wijk?” “Daar spreekt u mee”, oh zegt de stem vervolgens, “neemt u  mij niet kwalijk dat ik u stoor, maar bent u de vroegere Kanaalstreekcorrespondent van Free Radio Magazine? “Ja, dat ben ik”, “fijn hoor ik hem zeggen, “dan hebben wij u eindelijk gevonden. “Gevonden?” “Ja, er is een boek uitgekomen over de etherpiraten van vroeger waarin ook een hoofdstuk aan u is gewijd.

Mijn naam is BertJan Brinkman van de lokale omroep RTV-Stadskanaal, ik zou graag een interview met u willen hebben over die tijd dat u voor het blad schreef.” “Maar meneer, we praten over een tijd van dertig jaar geleden, wilt u daarover nog een interview?”.. Zo begon een telefoongesprek die voor mij het één en ander zou gaan veranderen.

Het zal begin vijftiger jaren zijn geweest. We woonden destijds nog in Tange Alteveer, een klein plaatsje in noordoost Groningen gelegen tussen de plaatsen Stadskanaal en Nieuwe Pekela. Op een zonnige zondagmorgen kwam op de fiets een jonge vent uit Roswinkel die bij ons thuis een clandestiene radio-uitzending zou gaan verzorgen. Ja, op de fiets. Het hele hebben en houden werd op de fiets vervoerd, kom daar nu eens om, je zou daarvoor nu een bestelbus nodig hebben. Zender in de fietstas, een tiental 78-toerenplaten, versterkertje en pick-up, enfin, alles wat nodig was werd zo vervoerd.
Niemand had een brommer, het was nog maar kort na de oorlog en je mocht al blij zijn dat je over een fiets beschikte.

Het betrof hier eigenlijk een experiment, de illegale zendamateur wilde testen of hij in zijn woonplaats vanaf Tange Alteveer was te ontvangen. De voorbereidingen voor de uitzending begonnen en het zal even na tienen zijn geweest dat de zender aan de band stond. Niks geen hoge mast, die had toen nog niemand, aan de bestaande antennedraad die bij ons op het dak tussen de schoorstenen was gespannen werd een draad
gekoppeld, aan de waterleiding eveneens, die als aardleiding moest dienen. De pick-up werd op de radio aangesloten en de uitzending kon beginnen. Ik werd naar buiten gestuurd om te kijken of er geen onraad was.

Ik zal het nooit meer vergeten, de herkenning was de Kuckuckswals van Ken Griffin, een plaat uit 1948 die toen veelvuldig op de radio werd gedraaid. Is het toeval dat ik juist deze plaat ook als herkenning heb gekozen voor mijn wekelijkse radio-uitzending? Ik denk het niet, het is pure nostalgie die hieraan ten grondslag ligt. Want ook op een andere manier wekt de plaat gevoelens bij mij op.

Het is 1949.
Ik lig als 6-jarig jongentje in de bedstee als mijn ouders die avond visite krijgen van mijn nicht en haar vriend, de dochter van mijn moeders zus. De bedsteedeur staat op een kier en als ze komen word ik door mijn nicht nog eens lekker geknuffeld. Ik krijg van haar een reep chocola en een zak drop van oom en tante, “nou niet liggen snoepen hoor”, zegt ze vrolijk en drukt een kusje op mijn wang. Het is een spontane hartelijke meid van nog geen twintig en ze heeft altijd een speciaal plekje in mijn hart weten vast te houden. We zien elkaar tegenwoordig niet zo vaak, maar ook al loopt ze nu tegen de tachtig, als we elkaar treffen is er nog altijd die heerlijke spontaniteit tussen ons.

In de bedstee probeer ik wakker te blijven en volg het gesprek over allerhande dingen die mij ter ore komen. Na de koffie zie ik hoe de vriend van mijn nicht een prachtige pick-up op tafel zet en er een blinkend gepoetste koperen hoorn op aansluit die glimt in het licht van de kroonluchter. Ik ben opeens klaar wakker, duw heel voorzichtig de bedsteedeur een ietsje verder open om maar niets van het schouwspel te kunnen missen.

Wat een prachtige platenspeler, ik kan mijn ogen er niet vanaf houden. Uit een laatje komt een doosje naalden tevoorschijn waarvan er een in de ronde kop van de pick-up wordt geschoven. Op de rode vilten draaitafel wordt een 78 toeren plaat gelegd, de platenspeler wordt met een slinger opgewonden en behoedzaam wordt de naald in de groef van de plaat gezet.

“De nieuwste plaat van Max van Praag oom Jan”, zegt de vriend van mijn nicht tegen mijn vader, “Op de sluizen van IJmuiden, heb hem van de week net gekocht.” “Niet te hard hoor Jan, hoor ik mijn moeder zeggen, Anton slaapt.” Even later hoor ik opeens de Kuckuckswals, “van Ken Griffin” zegt Jan.
“De plaat komt uit Amerika en is pas vorig jaar uitgebracht.” Ik veer overeind en luister met aandacht. Als de plaat is afgelopen stoot ik de bedsteedeur open. Zittend op de rand van de bedstee, knipperend met de ogen tegen het felle lamplicht zeg ik opgewonden, “jeetje, wat een mooie plaat Jan, wil je die nog eens draaien?”

Hij staat op en tilt mij uit de bedstee, vraagt niet eens of het mag van m’n ouders en zet mij bij mijn nicht op schoot. Ik vlij mij tegen haar aan en terwijl Jan de plaat opnieuw opzet doezel ik halverwege het nummer langzaam weg…. Dat een plaat zoveel gevoelens bij een mens kan opwekken. Jaren later tijdens
de jaarlijkse winkelweek die in de herfst in ieder dorp werd gehouden, schalt het nummer uit de luidsprekers die aan bomen en lantarenpalen of aan de gevels van de winkeliers zijn bevestigd. Prachtig klonk het als je het nummer hoorde wegsterven tijdens een heldere avond bij licht vriezend weer, als je onder een stralende sterrenhemel naar huis wandelde.

Middengolfzenders

Je kon maar een stuk of 10 zenders goed en duidelijk op de middengolf ontvangen, in de jaren ’50, tenminste, als er geen onweer in de lucht zat want dan kon je het wel vergeten vanwege het gekraak.
Hoe dichter de bui naderde, hoe sterker werd dan het gekraak op de radio totdat ontvangst geheel onmogelijk werd. Dan draaide mijn vader de knop om, omdat hij verder luisteren vanwege het naderende onweer niet verantwoord vond. FM was er al wel, ik meen dat dit al voor de oorlog was uitgevonden maar
vanwege de oorlogstijd toen niet verder tot ontwikkeling werd gebracht.

Die toestellen kwamen pas later op de markt, maar waren ook weer duurder, wij hadden in ieder geval thuis zo’n toestel niet. Op onze radio zaten twee golflengten, de midden- en lange golf. Je had toen Hilversum I en II, radio Luxemburg, Beromünster, Hamburg en Frankfort, de BBC, radio Stockholm, een paar Franse zenders en dan had je het wel zo’n beetje gehad. En als ik het wel heb, de RON, de Regionale Omroep Noord, later RONO geheten. Hier luisterde ik steevast iedere avond naar tijdens een vorstperiode omdat deze regionale zender alle kortebaan uitslagen vermeldde en ook de wedstrijden voor de komende dagen aankondigde. Ik zat dan “met de kop in de radio”, zoals mijn moeder dat verwoordde.

Het was best spannend, die illegale radio-uitzending. Mijn moeder had het niet meer en ging het huis uit. De spanning werd haar te groot. “Bekijk het maar Jan”, beet ze mijn vader toe, “straks wordt die jongen gepakt en zijn wij onze radio kwijt. Als je maar weet dat er geen geld is voor een nieuw toestel.” “Rustig maar Anne”, zei mijn vader berustend, “zo’n vaart zal het wel niet lopen.” Maar moeder ging het huis uit en dook pas na de uitzending weer op. Het laat zich raden dat het al laat was die middag eer het middagmaal werd opgediend.

Maar of de desbetreffende piraat die zondagmorgen ook in Roswinkel is doorgekomen kan ik me niet meer herinneren. Ik denk het haast niet, men zond toen vaak met een EL84, rechtstreeks vanachter de versterker, een klein radiobuisje die in radiotoestellen zaten, en ook in versterkers waren gemonteerd. Het bereik ermee was toen niet zo groot en men mocht zich al gelukkig prijzen als je 10 km verderop was te ontvangen, misschien met hele goede condities een paar km verder. Die zenders waar men toen op een zolderkamertje mee speelde hadden een vermogen van een paar Watt, nu kijk je er niet van op wanneer er met 5000 Watt wordt uitgezonden.

De etherpiraterij bestaat al heel lang
Al in de jaren twintig waren er pioniers die zich met het medium radio bezig hielden en in het geheim wat aanknoeiden. De drang om zelf een uitzending te verzorgen was er al toen de radio werd uitgevonden. In het midden van de jaren 30 was de eerste clandestiene radio-uitzending een feit. De zender, die onder de naam “Nachtegaal” uitzond, opereerde in Overijssel en werd in korte tijd heel erg populair. Het had wat voeten in de aarde om de zender het zwijgen op te leggen wat uiteindelijk per toeval toch gebeurde.  We kunnen daarom rustig stellen dat deze zender één van de eersten is geweest die door de PTT werd opgerold.

In de oorlogsjaren moest men op bevel van de bezetter radiotoestellen inleveren, ten minste wanneer men dit bevel inwilligde. Mijn vader deed dat niet en verstopte het toestel op een welhaast onvindbare plek en luisterde in het geniep naar radio Oranje, die in de oorlogsjaren vanuit Londen uitzond. Maar ook dit was verboden en als de Duitsers hiervan wisten werd je opgepakt.

Daarom sprak mijn vader nooit over deze praktijken, zelfs niet met de beste buren want je wist maar nooit.  Wij hebben ook thuis nooit geweten waar vader het toestel had verstopt, immers als men het niet wist kon men de plek ook niet aanwijzen. Vanzelfsprekend was het veel te gevaarlijk om in de oorlogsjaren met een radio te gaan spelen, zodat ook de activiteiten van de illegale zendamateurs waren verstomd.

Dat veranderde in de jaren ‘50 toen de geheime zenders zich een plekje toe-eigenden op de middengolf. Doordat ze verzoekprogramma’s gingen draaien werden ze bij het gewone volk razend populair. In die tijd betaalde je voor een verzoekje een gulden, soms1.25, wat men er graag voor over had om je naam in de radio te horen.

Een maand later, op een zaterdagmiddag in december zitten we tegenover elkaar  in de studio van RTV-Stadskanaal aan de Drentse Poort in Nieuw Buinen. Het is een open studio, je zit niet achter een afgesloten glazen wand zoals dat op de vorige locatie het geval was. Gekleed in trui en spijkerbroek kijken twee paar vriendelijke ogen vanachter de brillenglazen van presentator BertJan Brinkman me tegemoet.
Geroutineerd bedient hij de apparatuur en als de muziek na de eerste plaat stopt, trekt hij de microfoon naar zich toe en begint het gesprek die hij een uur lang, afgewisseld met muziek, onderhoudend weet vast te houden.

Doordat in de jaren ’50 de etherpiraterij een vlucht begon te nemen, werden er opsporingsambtenaren van de PTT ingezet om de piraten op te sporen. Want er was een radiowetgeving uit 1904 die illegale radio-uitzendingen verbood. Als men wilde uitzenden had men een vergunning nodig, en die hadden die jongens vanzelfsprekend niet. De grote bloei in de illegale etherpraktijken ontstond in de ‘60 en ‘70er jaren.

Het was dringen geblazen om een plekje te veroveren in de overvolle band, veelal op de 180 meter in de middengolf. Een gevaarlijke plek op de radio, want hier opereerde het Loodswezen. Dat deze dienst veelvuldig werd gestoord laat zich raden, ook al beweerden de etherpiraten met een stalen gezicht dat dit niet het geval was. Niet alleen het Loodswezen, een dienst die schepen in nood te hulp schoot, ook piloten hadden soms grote moeite om op een fatsoenlijke manier te communiceren met de verkeerstoren.

Wanneer het Loodswezen klaagde dat ze in ernstige mate werden gestoord door illegale zendpiraten ging de Radio Controle Dienst van de PTT met hun peilwagens de weg op om ze uit te peilen. In de loop der jaren werd de apparatuur in de wagens zo verfijnd dat het de opsporingsambtenaren weinig moeite kostte de zenders te lokaliseren.

De metershoge antennemasten waren voor hen een richtbaken zoals een vuurtoren dat is voor schepen op zee. Wanneer vaststond in welke straat zich de zender bevond, werd de plaatselijke politie door de opsporingsambtenaar ter assistentie opgeroepen, en samen met hen deden ze een inval in de desbetref- fende woning. Maar een metershoge antennemast betekende nog allerminst dat de zender was gevonden..

Lees verder..

Datum 29 december 2018 Bert Jan Brinkman

Mijn jeugd in Tange Alteveer 1942 – 1957 Bakker Abel en Egbert Muntinga

door Anton de Wijk

“Kun je niet slapen?” De stem van mijn vrouw dringt zachtjes tot mij door.
Het flauwe morgenlicht gluurt via de gordijnen de slaapkamer binnen.
Ik kijk op de wekker maar kan zonder bril moeilijk onderscheiden hoe laat
het is. “Het is vier uur”, hoor ik haar zeggen, “ik heb ook nog geen oog
dicht gedaan. Jij ook niet hé?”
Ik zie haar silhouet op het kussen, ze ligt naar mij toegedraaid met opge-
trokken knieën, haar favoriete houding. “Ik denk dat het van de medicijnen
komt, slapeloosheid staat in de bijsluiter en nog een andere riks bijwer-
kingen waar je verder maar niet aan moet denken.” Een aantal weken geleden
waren we bij de neuroloog in het Refaja ziekenhuis, omdat de huisarts dit
raadzaam achtte, gezien de klachten die ik ten toon spreidde de laatste tijd.

Er werden een aantal tests uitgevoerd die de neuroloog niet tot tevredenheid stemde.
“Uw rechterarm houdt geen gelijke tred met uw linker tijdens het lopen en dat staat mij
niet aan. U hebt een essentiële tremor, laat hij er op volgen, en omdat u ook last hebt van
in lichte mate trillende handen, die met medicijnen heel goed zijn te behandelen,
schrijf ik Propranolol voor. Zijn er in uw verdere familie mensen met deze ziekte?
Nee?, nou mooi,maakt u zich maar geen zorgen hoor, u kunt er 100 mee worden.
Maakt u maar een afspraak met de secretaresse dat ik u over zes weken bel hoe de
medicijnen werken. U kunt zich wel weer aankleden.
Het beste hoor meneer de Wijk”, een handdruk en de neuroloog is uit het zicht ver-
dwenen.

“Ik sta op”, zeg ik tegen mijn vrouw. “Slapen wordt toch niets meer.”
Ze kijkt hier niet van op, bijna 40 jaar lang stond ik ’s morgens om vier uur naast mijn
bed om naar mijn werk te gaan waar om vijf uur mijn dienst aanving. “Wat ga je doen?”
“Een nieuw verhaal schrijven.”
“Waarover?” “Over mijn jeugdherinneringen uit Tange Alteveer toen ik er naar school
ging.” “Mag ik het lezen?” “Natuurlijk, je mag al mijn verhalen lezen, maar je leest ze
nooit omdat je geen tijd hebt, of omdat je ze te lang vindt zeg je telkens.
“Je hebt gelijk”, zegt ze, “maar jeugdherinneringen lijkt me wel leuk, komen er ook vriendinnetjes in voor?”

Ik hoor een plagende opmerking in haar stem doorklinken.
“Uiteraard komen die er in voor.” Ik werp het dekbed van me af en zoek in het donker
mijn sokken, die ik ergens onder een stoel vandaan vis en zittend, op de rand van het
bed trek ik ze aan. “Had je vroeger een schoolvriendinnetje?” “Jenny, alstublieft zeg,
het is vier uur in de morgen en jij gaat een gesprek aan over een schoolvriendinnetje van
meer dan 50 jaar geleden. Ze hoort de intonatie in mijn stem en lacht zachtjes.
“Dus toch. Was je verliefd op haar destijds?” “We waren kinderen, en zover je dan van verliefdheid mag spreken, ja, ik was verliefd op haar.”
In het langzaam opkomende licht van de vroege morgen zie ik het beeld van het meisje
op mijn netvlies weer verschijnen.

Een slank, rank, donkerblond meisje die mijn kinderhart toen deed ontploffen toen ik
bij haar in de klas zat. Ze zette mij in vuur en vlam, ze was de allermooiste en ik wilde
voor haar de sterren van de hemel plukken. In mijn droom zweefde ik met haar hoog
boven de wolken naar onbekende bestemmingen.
Maar de zeepbel spatte uiteen, het mooie jonge meisje zag mij helemaal niet staan en
mijn kinderhart brak in hopeloze smart. Een paar jaar na mijn lagere schooltijd
verhuisden we naar Stadskanaal en het beeld van het jonge meisje vervaagde toen meer
en meer.

Opeens voel ik een teen van mijn vrouw in de rug. “Denk je nog wel eens aan haar?”
“Ja hoor, zo af en toe flitst ze nog wel eens door mijn gedachten, gek toch eigenlijk na
zoveel jaren, terwijl we nooit wat met elkaar hebben gehad.” “Jij adoreerde haar en zij
wist van niks. “Nooit gekust?” “Jij was het eerste meisje dat ik kuste.” “Hoor hem eens”,
zegt ze schamper, “je gelooft je eigen oren niet.” Een schor lachje klinkt op uit haar keel.

“Hoe heet ze?” “Och, zo heette ook een meisje dat bij mij in de kapsalon werkte, was zij
dat? “Welnee, die kwam toch uit Veendam? en zij uit Tange Alteveer.”
“Oh ja, dat is waar ook. Zeg, je maakt je toch wel een kopje thee hé, en vergeet ook niet
wat te eten. Ik probeer nog wat te slapen, zullen we tegen 9 uur ontbijten?” “Ik wil voor
die tijd even naar de Aldi”, zeg ik tegen mijn vrouw, “want ze hebben een platenspeler in
de aanbieding. “Die heb je toch al kort geleden gekocht?” “Ja, dat klopt, maar op deze zit
een 78 toerental en daar kan ik mijn oude 78 toerenplaten mee digitaliseren.”
Het is 10 minuten over 4 in de vroege ochtend als ik de computer inschakel en geniet van
m’n eerste kopje thee met een paar crackers met kaas.

December 1942
Het jaar loopt bijna op zijn eind. Nog een paar dagen en het zal kerst zijn, kerst die niet
in vrijheid kan worden gevierd want het is oorlog.
Duitse legers zijn in mei 1940 ons land binnengetrokken en de bevolking heeft zich te schikken naar de bevelen van de bezetter. Er heerst honger onder de bevolking.
Heel veel levensmiddelen zijn op de bon en de zwarte handel tiert welig.
Woekerprijzen voor boter, kaas en eieren, koffie tabak en thee, die maar weinigen
kunnen betalen op de zwarte markt.
Er worden razzia’s gehouden onder onze joodse bevolking, soms wreed verraden door
onze medeburgers die met de vijand heulen. Alles wat maar joods is wordt opgepakt en
als vee in overvolle treinen afgevoerd naar concentratiekampen, waarvan slechts enkele
de wrede oorlog weten te overleven.

In deze pure ellendige tijd wordt ik op 20 december 1942 geboren.
Het is laat in de avond, de nacht doet bijna zijn intrede als ik in het Sint Lucas ziekenhuis
in Winschoten om half 12 het levenslicht aanschouw.
“Een zoon moedertje”, zei dokter Hommes, chirurg en vrouwenarts van het Winschoter
Sint Lucas ziekenhuis die de bevalling begeleidde.
“Kijk jongen, je bent er”, zei hij, toen hij mij omhoog hield voor het verduisterende raam
van de aanstormende nacht. “Bijna een kerstkind, wie weet, misschien krijgen we wel een witte kerst dit jaar.”
Mijn moeder vertelde dit later allemaal als mijn geboorte weer ter sprake kwam.
Maar een witte kerst zat er niet in dat jaar, kerst 1942 verliep even grauw en donker
als de oorlog. Dokter Hommes heeft veel in de eerste jaren van mijn leven betekend.
Ik kom daar later nog wel eens op terug.

Ik was een nakomertje, de laatste. De vijfde telg uit het gezin.
Het leeftijdsverschil met mijn oudste broer was ruim 12 jaar, met die van mijn zus die
toen de jongste was, 5 jaar. Ik was 2,5 jaar toen Tange Alteveer op 13 april 1945 door de Polen werd bevrijd, dus van de oorlog kan ik mij hoegenaamd niets herinneren.
Toch zijn er hele vage beelden in mijn herinnering van een ondergronds verblijf waarin
we soms verbleven.
Vage schimmen van stro, stropakken, een tafel en wat stoelen. Mijn vader had samen
met mijn twee oudste broers een groot gat in de grond gegraven waarin we soms
verbleven bij gevaar wanneer het luchtalarm afging.
Het gat was verstevigd met houten schotten en ander stevig materiaal ter voorkoming
van het instortingsgevaar. Het dak was ook van stevig plaatwerk voorzien met daar
bovenop een dikke laag stro en zand, die ons voor inslaande kogels moest behoeden.

Dat er achter ons huis in de oorlog wel degelijk was geschoten, bewees later de
achtermuur en de brede deurpost waarin de kogelgaten nog duidelijk waren te zien.
Oprukkende Polen en Canadezen trokken vanuit Winschoten of Wedde via de weg of
de kale landerijen het dorp binnen om de vijand te verjagen.
Ofschoon het in het bezit hebben van een radio ten strengste door de bezetter was
verboden, had mijn vader het toestel niet ingeleverd toen dit verbod werd uitgevaardigd.
Waar hij het toestel verborgen had gehouden wist niemand in het gezin, ik denk zelfs mijn moeder niet. Wat men niet wist kon men ook niet vertellen, was zijn redenering. Vader luisterde in het geniep naar Radio Oranje, die in oorlogstijd uitzond vanuit Londen.    

Vader werkte, toen ik de lagere school bezocht op strokarton ‘De Kroon’ in Oude Pekela
als stoker. Daar ging hij iedere dag op de fiets naartoe.
Mijn drie broers werkten in de landbouw en mijn zus bij Champ Clark sigarenfabriek in Nieuwe Pekela. Wij woonden destijds aan de Beumeesweg naast café annex kruideniers-
zaak van de dames Koens. Ik meende dat het twee vrijgezelle zussen waren die café en kruidenierswinkeltje runden. De een kan ik me nog herinneren als een vrij grote vrouw,
waar ik wel eens een doosje lucifers kocht voor een paar centen om droge walkanten van
een sloot mee in de fik te steken. Thuis durfde ik de lucifers niet weg te nemen, bang dat moeder het zou merken. “Annie”, riep op een dag een van de dames Koens over de heg
aan m’n moeder, “Toontje heeft een doosje lucifers gehaald, dat was toch wel goed hé.”

(Waarom ik Toontje werd genoemd heb ik in het eerste deel van mijn verhaal November slachtmaand, reeds uitééngezet. Frappant vond ik dat jaren later een PTT-collega mij ook steevast zo noemde, ofschoon hij die achtergrond totaal niet kende).

Ik hoorde het en maakte dat ik wegkwam en liet mij de eerste uren niet zien, hopende
dat moeder het zou vergeten. Maar de rapen waren gaar toen ik thuiskwam, en ik liet het
in het vervolg wel om lucifers bij Koens te kopen. Ik haalde toen stiekem geregeld wat
stokjes uit het doosje die ik opspaarde en vroeg dan nonchalant aan een van m’n broers
om een leeg lucifersdoosje omdat ik daar lieveheerbeestjes in wilde bewaren.
Zo kwam ik toch weer aan lucifers en ging het branden van slootkanten gewoon door.
Naast ons in hetzelfde huis woonde nog een gezin in een klein kamertje.
Je kon er je gat met goed fatsoen niet draaien, maar het was vlak na de oorlog, de
woningnood was hoog, aan alles was nog gebrek en het jonge stel was blij dat ze op
zichzelf konden wonen. Hoe ze heetten kan ik in mijn herinnering niet meer naar boven
halen. Het huis waarin wij woonden was van bakker Ten Have uit Onstwedde, die door
mijn ouders werd gehuurd.

Schuin tegenover ons woonden Tine en Derk Smit.
Hier was ik als kind heel vaak te vinden. Het was een groot gemoedelijk gezin, waar veel werd gelachen en gezongen. Als klein jochie was ik al gek op muziek en ik kende van de
destijds populaire artiesten als Max van Praag, Eddy Christiani of Annie de Reuver
meest al hun liedjes uit m’n hoofd. De oudste jongens uit het gezin, Jan en Aike zetten mij
dan als vijfjarig jochie op een stoel en mijn jonge stem galmde door de kamer.
Prachtig vonden ze dat, ik ook, vooral voor de centen die ik er voor kreeg, want een paar
dubbeltjes vlak na de oorlog was voor mij een heel kapitaal. Ik mag rustig stellen dat ik
vroeger bij de familie Smit vele guldens heb verdiend met het zingen van liedjes.
Er waren ook meisjes in het gezin die gek waren van het koninklijk huis en er alles van
verzamelden. Plaatjes uit kranten en tijdschriften werden uitgeknipt en in grote oude
behangstaalboeken geplakt die ze kregen van de plaatselijke schilder.

Ik geloof dat één van de meisjes Grietje heette, en samen zaten we soms uren de plak-
boeken door te bladeren. Ook kon ik er s’avonds altijd blijven eten, dit tot ergernis van
m’n moeder als ik weer eens niet kwam opdagen. Als moeder dan op me zat te foeteren
als ze me wilde halen sprong iedereen van de familie Smit voor mij in de bres.
“Laat dat jong toch Annie”, zei Tine dan gemoedelijk, en ze looste mijn moeder met
zachte hand de kamer uit. Het waren allemaal gezonde eters bij de familie Smit. Als er erwtensoep werd opgediend kwam uit de pot een groot stuk spek tevoorschijn die op een ‘omstuk’ brood werd gesneden. Het spek was zeker een handbreed dik.

Ze hadden ook een paar varkens op het hok die in november of begin december geslacht werden, al naar gelang de huisslachter het uit kwam. De varkens waren toen zo’n 400
pond als ze op de slachtbank werden gelegd. Na het eten werd er een hoofdstuk uit de
bijbel gelezen en ik vond het altijd spannend als Derk een hoofdstuk las over de
Filistijnen of over Mozes, die de zee deed opensplijten. Met glanzende ogen zat ik dan te luisteren. Volgens mij werden bewust deze hoofdstukken gekozen omdat ik die juist zo
mooi vond.

In mijn jeugd, eind jaren ’40 en in de 50er jaren zag men nog wel eens “tentjes” zoals die
in de volksmond werden genoemd, waarin TBC-patiënten lagen.
Het waren veelal houten huisjes met rondom ramen waarin het zonlicht kon doordringen
en frisse lucht door de geopende ramen. Want dat was voor deze patiënten erg belangrijk. Tuberculose is tegenwoordig goed te bestrijden met antibiotica, maar dat was 100 jaar geleden wel even anders.
Het is een ernstige bacteriële infectieziekte die soms besmettelijk is.
De bacterie die TBC veroorzaakt werd ontdekt door dr. Robert Koch in maart 1882. Tuberculose werd vroeger tering genoemd. Als de ziekte snel verliep werd ook wel
gesproken van vliegende tering en was nauwelijks te behandelen.

In 1900 had Nederland ongeveer 5 miljoen inwoners en jaarlijks stierven er 10.000
mensen aan TBC. Het is vooral een ziekte van de longen, maar in principe kunnen alle organen door de tuberkelbacterie worden aangetast. Denk hierbij aan hersenvliesont-
steking, de meest levensbedreigende vorm van TBC buiten de longen. (Bron: Wikipedia)
Ik hoorde van mijn ouders en ook van mijn grootouders vaak de term tering, of
vliegende tering noemen, toen niet wetende dat men daarbij TBC bedoelde.

Schuin links tegenover ons woonde bakker Abel Muntinga.
Een gemoedelijke, goedlachse kerel. Ik zie hem nog zo voor me in zijn lichtblauw
gestreepte bakkersbroek en witte schort om zijn omvangrijke buik. Muntinga had een
joekel van een motor, een Indian, met een heel breed stuur. Je moest je armen heel ver
uit mekaar doen om het ding te besturen.
Aan beide kanten was een brede treeplank, net als van een auto waar je voeten op konden rusten. Soms midden in de zomer, wanneer het heet was, deed Muntinga in bakkerskleren
even snel een boodschap in het dorp. Op zijn legerkleurige motor kwam hij groot en
imposant voorbijrijden. Als we aan het voetballen waren op straat hoorden we hem al van verre aankomen en stonden wij als kleine jochies Muntinga met open mond na te staren.

Jongens, aan de kant, riepen we dan, Muntinga is in aantocht.
In de winter was het nog imposanter, want dan kwam de bakker voorbij op zijn
grommende motor in een leren jas, waarvan de panden opfladderden door de wind met
op zijn hoofd een leren muts en grote stofbril.  
Soms als moeder tot de ontdekking kwam dat er niet genoeg brood in huis was, werd ik
’s morgens vroeg naar de bakkerij gestuurd om een brood te halen. Het had die nacht gesneeuwd en de sneeuw lag centimeters dik op straat. “Haal maar even een brood bij Muntinga”, zei moeder. Ze pakte me dik in vanwege de kou en ik stapte de vrieskou in.
Mijn klompjes zakten helemaal weg in de sneeuw en ik liep naar de tegenover ons
liggende bakkerij. Ik rook de heerlijke geur van versgebakken brood die door de wind
werd meegevoerd en die daardoor in de winterse vrieskou half over het dorp zweefde.  

“Zijn de broden al klaar Muntinga?”
De bakker keek op van zijn bakblik die hij aan het invetten was.
“Ha die Toontje, wat ben jij al vroeg wakker jong, uit de bedstee gevallen?”
Zijn donderende lach kwam boven het geluid van de deegmachine uit. “Met 10 minuten kunnen de broden de oven uit, nog even wachten jong. Er stond een krukje in de bakkerij
die ik naar de deegmachine sleepte. De bakker stond in een stap naast mij, telde mij met
een hand op het krukje zodat ik in de machine kon kijken waarin het brooddeeg
automatisch werd gekneed.

Prachtig vond ik dat, in een hele grote kuip lag het deeg die door beweegbare armen
gemengd en gekneed werd, dan links- daarna weer rechtsom.
“Wacht, doe je jasje en sjaal maar even uit jong, want het is veel te warm in de bakkerij,
en val niet in de machine hoor, want anders wordt je met het brood meegebakken.”
Opnieuw klonk zijn klaterende lach op de vroege ochtend door de bakkerij.

In de machine vallen zou niet lukken want ik kon nauwelijks boven de rand uitkijken.
Allerlei lekkernijen lagen in de bakkerij uitgestald, krentenbollen, versgebakken kadetjes, zelfs gevulde koeken en ja, helemaal in de hoek zag ik taartjes.
Ik keek er verlekkerd naar, een taartje, wanneer kreeg je die, hooguit op je verjaardag, en
dan ook nog als er geld voor was. De bakker volgde mijn blik, greep met zijn grote hand
een gebakje en legde die op het schoteltje van zijn koffiekopje. Met zijn schort veegde hij
het lepeltje schoon en gaf veegde met zijn mij de lekkernij.
“Hier jong, voor jou, eet maar lekker op hoor.” Juist op dat moment kwam mijn moeder
de bakkerij binnen. “Gut Abel, ik maakte mij ongerust, zit dat jong op de vroege morgen
bij jou een gebakje te eten. “Hij wacht op het brood Annie, met een paar minuten komen
die de oven uit en stuur ik hem wel weer naar je toe.”

De deur van mijn hobbykamer gaat zachtjes open, in de deuropening verschijnt mijn
vrouw. “Lukt het een beetje met je verhaal?” “Ja hoor, het gaat prima.” “Ben je al naar
de Aldi geweest?” “Zeker, de platenspeler staat beneden in de hal.”
Ze loopt verder de kamer binnen en ziet een A4 geplakt hangen aan mijn computer met allerlei steekwoorden. Ze begrijpt er geen snars van. “Maak je van al deze woordjes een verhaal?” “Ja hoor, dit is voor mij duidelijke taal. Heb je nog geslapen?”
“Gelukkig ben ik toch weer in slaap gevallen”, beantwoord ze mijn vraag.
Ze leunt op mijn schouder en leest enkele passages op het scherm.
“Zeg, heb je al over je schoolvriendinnetje geschreven?”, zegt ze ineens. Ik scroll naar
boven en laat het haar lezen. “Hé, ons gesprek van vanmorgen heb je weergegeven,
nou, ik vind het wel leuk hoe je dat gedaan hebt.
Ik maak het ontbijt klaar hoor, ik roep je straks wel. “Ze blaast speels in mijn oor en
verlaat de kamer.

Met mijn vrouw aan de arm loop ik de 13e juni 1987 de grote feesttent binnen die bij de Drijscheer in Tange Alteveer is opgezet vanwege de reünie van de chr. lagere school.
Er klinkt een geroezemoes van stemmen, de tent stroomt langzaam vol met reünisten.
Sommige komen van ver, want zoals dat meestal gaat zijn veel oud leerlingen overal in
het land uitgezwermd. Ik laat mijn ogen dwalen door de tent op zoek naar een plaatsje en oude bekenden. Antonin Rolland. Deze naam galmt in het voorbijgaan ineens op, gevolgd
door een luide lach die door de tent wordt voortbewogen.

Ik blijf stokstijf staan. Door de schok wordt mijn vrouw even uit haar evenwicht gebracht
en botst tegen me aan. Ze kijkt me hoogst verwonderd aan.
Het is jaren geleden, meer dan 30 jaar maar deze naam kent maar één man.
Ik ben uitermate verrast dat na al die jaren deze man, die de naam Antonin Rolland door
de tent laat schallen, die nog niet vergeten is.
Ik weet meteen wie de persoon is die deze naam roept, zonder dat ik hem nog heb gezien.

Jaren ’50
Kees Pellenaars heeft succes met zijn wielerploeg in de Tour de France.
Woutje Wagtmans, Wim van Est, Gerrit Voorting, Thijs Roks en Jan Nolten zijn
gevleugende namen in de Nederlandse ploeg. Nederland werd bijkans gek van vreugde
toen we in 1953 het landenklassement wonnen. We hadden na jaren weer succes in de
Tour. Aan de krakende radio beluisterden we ’s middags met rode konen de
finishreportages en dronken ze in als honing. Frankrijk heeft een goede sprinter die in
1952 al van zich doet spreken bij zijn eerste deelname aan de Tour, door voorin te
eindigen in de verschillende etappes en zowaar de laatste weet te winnen.
In de daarop volgende jaren wordt zijn populariteit alleen maar vergroot door zijn
souplesse en macht die hij tijdens de sprint ten toon stelt. Zijn naam: Antonin Rolland.

Ik zie hem plotseling zitten in het gezelschap van zijn oud klasgenoten, Egbert Muntinga.
Zijn lach is gul en breed, net als destijds van zijn vader.
Antonin Rolland, zeg ik nu op mijn beurt en loop op hem af.
De overige aanwezigen kijken ons met gefronste wenkbrauwen aan. Ik zie ze elkaar
aankijken met een blik van, waar hebben die het over. Hij schudt mij krachtig de hand,
“gunst Egbert, dat je dit nog weet na al die jaren.” We blikken elkaar in de ogen en ik
geef hem een vriendschappelijke tik op de schouder.
Jaren hadden we elkaar al niet meer gezien. Ik verliet Tange Alteveer zo omstreeks 1957.
Egbert, die een jaar of vijf ouder was dan ik, trad in de voetsporen van zijn vader.

Hoe het precies is gekomen weet ik eigenlijk niet meer zo goed.
Misschien was het de naam die ik in mijn kinderjaren met een bepaalde klank uitsprak.
Of omdat in Antonin mijn hele voornaam was verwerkt. Ik was een jongentje van tien
toen Antonin Rolland in de zomer van 1952 voor het eerst in de Franse tourploeg werd opgenomen.
Maar als we elkaar tegenkwamen in het dorp als Egbert het brood uitventte, bespraken we steevast de gebeurtenissen in de Tour. Over en weer viel telkens weer de
naam van onze idool. Antonin Rolland, de Franse sprinter in de Tour de France.

Dat is al die jaren daarna zo gebleven zolang ik in Tange Alteveer ben blijven wonen.
We begroetten elkaar daarna toen nooit meer met onze voornaam. Hoe vaak we elkaar
ook tegenkwamen. Altijd viel de naam van deze Franse renner. En in een klein dorp
zoals het onze, gebeurde dat soms meerdere keren op een dag.
Als ik aan onze begroetingen terugdenk, klinkt in mijn oren nog altijd zijn gulle lach,
die spontaan en ongedwongen over straat rolde.
Ik mocht hem graag, deze goedlachse bakkerszoon. Maar wie eigenlijk niet, Egbert
was een geziene man en zijn overlijden sloeg bij de bevolking van Tange Alteveer in
als een bom.   

Ik was verbijsterd toen ik kennis nam van zijn overlijden en zijn rouwadvertentie las.
In de winter van 1990 overleed hij geheel onverwacht op 23 december op slechts
53-jarige leeftijd. Was raadslid voor het CDA van 1 juni 1988 tot 1 juni 1990 en werd
vanaf die datum wethouder van de gemeente Stadskanaal.

Ook de vader van Egbert Muntinga mocht niet oud worden.
Hij was slechts twee jaar ouder bij zijn overlijden als zijn zoon. Abel overleed op
op 55-jarige leeftijd in 1967.

Datum 7 mei 2012 Bert Jan Brinkman

Etherpiraterij in de ’70 jaren (deel 4 en slot)

Door Anton de Wijk 

(Oud Kanaalstreekcorrespondent FRM )

Maakte ik reeds melding dat over de etherpiraten verschillende liedjes zijn gemaakt, ook over de opsporingsambtenaren was dit het geval. Bekend is het lied van Kees Kremer, die op een Gerard de Vries-achtige manier verteld over Meneer van der Werf, de toenmalige opsporingsambtenaar van de PTT. Bekende opsporingsambtenaren waren in die tijd Gerrit Verhoef , Klaas Eier, de heer Roth, Van Empelen uit Den Haag, Van Rijsdorp, Daniël Neuteboom en Van der Werf. Deze laatste was veel actief in de provincie Groningen en Drenthe.

Populair
In het midden van de jaren ’70 huisde in het Groningse Ten Boer een krachtige zender onder de naam Smokie. Het was ook in die tijd dat veel huis aan huisbladen, de zogenaamde Bokkeblaadjes, ruim aandacht besteedden aan het wel en wee van de piraten. Smokie draaide een verzoekplatenprogramma die enorm populair was en volgens berichten waren er zelfs mensen die ’s zondagsmorgens de kerkdienst oversloegen om naar zijn programma te luisteren.

Maar zoals dat toen vaak het geval was, niet alleen wegens storing werden die jongens opgepakt, ook hun populariteit speelde een rol. Vandaar dat veel etherpiraten in het verleden ook op grond daarvan werden opgespoord. Een zender die ook hier in Stadskanaal destijds heel goed was
te ontvangen, was de vanuit Kampen opererende zender Sylvania. Een stabiele zender met een goed signaal die mooi strak aan de band stond. Die bewuste zondagmorgen toen Johnnie Walker werd opgepakt, zat hij nog maar goed en wel uit te zenden toen hem het zwijgen werd opgelegd.

Gerrit Verhoef zou hebben overnacht in een hotelletje, (aldus het verhaal) en sloeg kort na tien uur zijn slag, toen De Walker die bewuste zondagmorgen bezig was met zijn verzoekplatenprogramma. Het gerucht verspreidde zich razendsnel die bewuste zondagmorgen, doordat Jacky The Killer uit het Drentse Roswinkel kort daarna zijn zender inschakelde en melding maakte van het feit dat Johnnie Walker uit de lucht was.

Nou, dat heeft Exloo geweten, het anders zo rustige dorp stond op zijn kop. Het was een complete invasie van toeterde auto’s van collega-piraten en andere belangstellenden die op deze manier blijk gaven van hun steunbetuiging..

Inbeslagname
In de jaren ’70 werd alleen de zender in beslag genomen als men voor de eerste keer werd gepakt. De tweede keer werd alles meegenomen wat aan de zender gekoppeld was en liep de boete op tot maximaal 750 gulden. Het gebeurde ook vaak (maar dat lag een beetje aan de opsporingsambtenaar)
dat ook de hele platencollectie in beslag werd genomen. Verschillende piraten hebben in hun verdere maatschappelijke carrière hinder ondervonden van hun zendactiviteiten, omdat ze vanwege het zenden een misdrijf hadden gepleegd in de zin der Wet.

Een eventuele sollicitatie bij de overheid of semioverheid kon men wel vergeten al zijn hierover ook uitzonderingen bekend, waar ik verder niet op in wil gaan. Soms ging het er heftig aan toe bij één of ander inval. Het is voorgekomen dat de ME moest uitrukken ter versterking of extra politie mensen moesten assisteren als de zaak uit de hand dreigde te lopen.

Maar een inval betekende nog niet dat de zender was gevonden. Met een zender zonder zendbuis kan men niet zenden, vandaar dat die soms razendsnel van de zender werd getrokken om te worden weggemoffeld. Zonder zendbuis was een zender immers incompleet, het belangrijkste bewijsstuk ontbrak en die moest men boven tafel zien te krijgen. De opsporingsambtenaren haalden die weer boven water uit closetpotten, etenspannen, diepvriezers of uit het struikgewas, als die door een geopende raam naar buiten was gesmeten. Toen het watercloset nog niet overal was ingeburgerd, kwam het voor dat doodgemoederd de wc ton op het erf werd leeggekieperd om tussen de uitwerpselen te speuren naar de zendbuis. Het lukte maar weinigen deze doorgewinterde kerels met hun jarenlange ervaring om de tuin te leiden.

Het is zelfs voorgekomen dat een echtgenote van een piraat de buis in haar slipje verborg, maar de dame in kwestie heeft dat geweten; brandblaren waren het gevolg. Er kwam ook veel intimidatie aan te pas bij een inval als de zender niet werd gevonden. Als men dan onverrichter zake moest terugkeren, werd te verstaan gegeven dat men bij een volgende inval de hele boel zou afbreken om de zender te vinden. Voor een enkele was dat voldoende reden om de plek aan te wijzen waar de zender verborgen werd gehouden.

100.000 zenders
Inbeslag genomen zenders en ander apparatuur werd door de rechter verbeurd verklaard en belandde bij de Dienst Domeinen. Het kwam voor dat etherpiraten hun eigen zender op die manier terugkochten, om er weer vrolijk mee te gaan zenden. Er zijn eens voorzichtige schattingen geweest hoeveel illegale zenders er in de ’70er, en begin ‘80er jaren in ons land actief waren. Men kwam toen uit op een aantal van zo om en nabij de 100.000 zenders!

Dat waren niet alleen de geheime zenders, maar ook de 27mc-bakkies die toen nog verboden waren, en de illegale amateurs die uitzonden op de 3m-band. Voor de opsporingsambtenaren uit die tijd was het dweilen met de kraan open omdat het weinig zoden aan de dijk zette. Anders gezegd; het hielp geen zier. Als je een beetje thuis was in de piratenwereld kon je aan de herkenning al horen wie er aan de band kwam om te gaan zenden.

Herkenning
Haast iedereen had een andere herkenning, vaak waren dit polka’s van Johnny Pecon, Die Regento Stars, Frankie Yankovic of Die Böhmischen Stadtmusikanten met de Amsel- of Russel Pussel Polka.
Oompie Koerier zei reeds eerder dat er vroeger in het open veld werd uitgezonden, dit gebeurde in de jaren ’50 ook veel in Drenthe. Deze provincie, rijk aan heidevelden was toen voor de piraten een ideale plek
om te gaan zenden, het uitzicht was ruim en wijd en verdachte personen kon men al van verre lokaliseren.
Ze beschikten over een legertje handlangers die voor hen de boel in de gaten
hielden bij eventuele onraad.

Recordpogingen waren ook een geliefkoosde bezigheid in de piratenwereld. Men zat elkaar op te naaien wie het langst durfde uit te zenden Sommige piraten zaten dag en nacht aan de band, honderden uren lang om het zendrecord in handen te krijgen. Dat ze daarbij een dankbaar doelwit waren
voor de RCD, de Radio Controle Dienst van de PTT, laat zich raden. Vele recordpogingen sneuvelden dan ook voordat de beoogde uren werden gehaald om het record scherper te stellen.

Enkele feiten:

In 1972 werden er 300 illegale zenders opgespoord. In de Emmer Courant van maart 1972 verschijnt een groot artikel van waaruit ik enige passages citeer:

Zuidoosthoek wordt amateurs te riskant. Etherpiraten wijken uit naar Duitse grensstreek
Peilauto’s stoppen noodgedwongen bij de groene grens

De Drentse grond wordt de etherpiraten te heet onder de voeten. Sinds de opsporingsdienst van de PTT in samenwerking met de Emmer gemeentepolitie een groot aantal geheime zenders het zwijgen heeft opgelegd.

Beducht voor de feilloze apparatuur van de peilauto’s waarmee de Haagse opsporingsambtenaren na een telefoontje van de Emmer recherche in de Zuidoosthoek op pad gaan, zijn sommige zendpiraten naar Duitsland uitgeweken. Vanuit een eenzame boerderij of een afgelegen weekendhuis bij de “groene grens” zetten ze hun clandestien bedrijf vrolijk voort.

”Sommige etherpiraten hebben we niet kunnen grijpen,” zei ons een woordvoerder van de Emmer politie. “We reden tot aan de grens met Schoonebeek met de peilauto en moesten stoppen omdat er vanuit een boerderij aan de overkant” werd uitgezonden. Als Duitse collega’s worden opgetrommeld zijn de piraten al weer lang vertrokken en hebben wij het nakijken.”

In 1974 was een meisje van 15 uit Nijmegen opeens twee dagen spoorloos nadat ze was gepakt tijdens het zenden. Doordat de opsporingsambtenaar zei dat ze wel een half jaar (!) het gevang in kon gaan, werd ze zo bang dat ze de benen nam.

Op Woensdag 13 februari 1974 worden tijdens een razzia door politie en PTT in de gemeente Emmen in een klap 17 geheime zenders in beslag genomen. Het is de grootste vangst die de laatste jaren in ons land ooit is gedaan.

In 1974 zet het drie en een half jarig zoontje van etherpiraat Auke Poot uit Stadskanaal op een dag de zender aan de band. Het kereltje wist alle knopjes exact te vinden en legde de naald in de juiste groef van de grammofoonplaat en draaide plaatjes. Dit in opperste verbazing van de vader van het kleine joch. Levensgevaarlijke toestanden natuurlijk, dat drong ook tot de vader door want op de zender stond wel 2000V. Hij koppelde de zender los en leverde hem in bij het politiebureau om verdere ongelukken te voorkomen. Een zeer verstandig besluit.

In 1975 waren er speciale acties (razzia’s) om piraten op te sporen. Tijdens zo’n actie werden in Eelde in één klap 24 zenders uit de lucht gehaald. Tegenwoordig is het Agentschap Telecom in de plaats gekomen van de Radio Controle Dienst. Op internet staan de auto’s, compleet met nummerbord te kijk van de huidige opsporingsambtenaren. Invallen en razzia’s vinden nog steeds plaats en dat zal ook wel zo blijven, werkloos zullen de mannen van de opsporingsdienst de eerste jaren zeker nog niet worden.

Al in 1974 liet een opsporingsambtenaar weten: “Ik heb er niet veel hoop op dat we de geheime zenderij voorgoed uit de wereld krijgen.” En hij kreeg volkomen gelijk want een verboden hobby die al voor de
Tweede Wereldoorlog begon, viert nog alle dagen hoogtij.

In de Winschoter Courant van 25 mei 1974 laten verschillende piraten
weten:

Opsporing niet sportief
Groninger etherpiraten bedreigen rechercheur Illegale etherpiraten zeggen harde acties tegen de Groninger opsporingsambtenaar Van der Werf te overwegen. Zij vinden de rechercheur bij het in beslag
nemen van geheime zenders “niet sportief” te werk te gaan. Een 24-jarige piraat die onder de naam Studio A uitzond, klaagt over de opsporingstechniek van Van der Werf. Terwijl de Groninger gemeentepolitie hem voor een andere zaak op het bureau vasthield stapte volgens hem de rechercheur naar zijn vrouw die ‘overrompeld’ de geheime apparatuur meegaf.

Uit de collectie van Anton de Wijk

Even verder in het verslag:
Toen Van der Werf bij een onderzoek bij een andere amateur de apparatuur niet kon vinden, dreigde hij een dure bandrecorder mee te nemen. “Die man werd toen zo bang dat hij maar vertelde dat het onder de vloer zat verborgen,” aldus etherpiraat Grapperhaus. “We konden met moeite tegenhouden dat zijn vrienden Van der Werfs auto over de kop gooiden, zo kwaad waren ze.” Van der Werf die in het artikel ook aan het woord komt zegt hierover:

“Fantastisch verhaal”

Rechercheur Van der Werf gelooft niet zo in de dreigementen van de etherpiraat. Na overleg met zijn chef, luitenant Dekker, noemt hij het een “fantastisch verhaal, dat kant noch wal raakt.” Hij vertelt er echt geen gekke methoden op na te houden. “Ze vinden het vaak leuk om achteraf wilde verhalen te vertellen. Ik begrijpdie meneer Grapperhaus niet,” zegt hij. “De apparatuur van die meneer was al eerder aangetroffen. Omdat zijn vrouw ’s zondags een kindje kreeg, wachten we tot maandag met de inbeslagname. Ik denk dat hij er met een week of wat spijt van heeft dat hij zulke gekke dingen zei.

We plegen ook geen chantage om de apparatuur in handen te krijgen. Het is gewoon zo, dat we een bandrecorder in beslag kunnen nemen. In de meeste gevallen gebeurt dat niet, maar hij hoort officieel bij de zendapparatuur. Die lui beginnen zich nu te roeren. Maar we zitten met zoveel klachten over storing
dat we wel wat moeten doen,” aldus de heer Van der Werf.

Tegenwoordig worden nog altijd tijdens gerichte acties etherpiraten het zwijgen opgelegd, zoals in april 2008 toen op 7 adressen rond Nijmegen 16 illegale zenders werden opgespoord. Of het FM of middengolfzenders waren vermeld het bericht niet.

Veranderd
In vier afleveringen hebt u het een en ander kunnen lezen over de illegale zenders die vroeger opereerden op de middengolf. Bewust is gekozen voor deze zenders, omdat FM zenders in die tijd nog niet zo ver reikten. Dat is tegenwoordig wel even anders, evenals dat van de middengolfzenders die vele malen sterker zijn ge- worden. Uren zat ik aan de radio gekluisterd, want het gaf je een kick om zen-
ders uit Overijssel of uit de Veluwe te ontvangen. Uit de provincie Friesland kwam zelden iets binnen, blijkbaar lukte het die jongens daar niet zo goed deze kant op te draaien. Nu zijn op internet radiozenders actief die wij vroeger als etherpiraten beschouwden. Met dezelfde Nederlandstalige muziek, met lange muzieklijsten waar je zelf een keus uit kunt maken voor een verzoekje, die dan na verloop van tijd computergestuurd en storingsvrij wordt uitgezonden. De tijd is veranderd.

Radioprogramma

Geknetter of fading, zoals wij dat toen hoorden is er niet meer bij. Maar toch, zo af en toe schakel ik de oude vertrouwde middengolf-radio weer in op zoek naar een etherpiraat die ergens in de ether actief is. En je komt ze nog tegen, met verzoekprogramma en al, zoals december 2007 toen wij verbleven in een hotel
in Bad Bentheim. Op een draagbaar cassetteradiootje, die je moeiteloos in je broekzak laat glijden genoot ik, met een oortje in terwijl mijn vrouw tv zat te kijken, naar verschillende zenders die nog altijd vanuit Twente of de Veluwe opereren. Nostalgische gevoelens kwamen weer boven drijven. Nostalgie uit vroeger tijden heet ook mijn wekelijkse radioprogramma, die ik dankzij het interview met Bert Jan Brinkman destijds heb gekregen op de lokale omroep.

Waar een zoektocht naar de “Kanaalstreekcorrespondent” al niet toe kan leiden. Want van het een kwam het ander, radio gek was ik altijd al en komende maand is het al weer een jaar geleden dat ik als AOW-er voor het eerst plaats mocht nemen achter de microfoon van Radio Televisie Stadskanaal, kortweg RTVS genaamd. Persoonlijk beleef ik heel erg veel plezier aan het programma en bij deze wil ik het bestuur van RTVS nog hartelijk dank zeggen dat ik die kans heb gekregen. De mogelijkheid en ruimte die zij mij boden heb ik met beide handen aangegrepen.

Deze vierdelige serie over de piraterij in de jaren 70  is reeds eerder op de oude site van RTVS
gepubliceerd in februari 2009. Opnieuw bewerkt voor de website van RTV1 door B.J. Brinkman op 29 december 2018. – Met dank aan Anton de Wijk uit Stadskanaal 

Datum 29 december 2018 Bert Jan Brinkman

Etherpiraterij in de 70e jaren (3)

door Anton de Wijk,
de vroegere Kanaalstreek correspondent voor
Free Radio Magazine

Bij het publiek werden de piraten soms als asociaal betiteld, geheel onterecht overigens niet, want het ging er wel eens heet aan toe aan de band. De gemoederen konden hoog oplopen als de ene piraat de ander wegdrukte en dan was het taalgebruik niet altijd even kies. Het was dringen geblazen op een stukje vrije frequentie, nou ja vrij, je mocht dan wel niets horen in dat deel van de band op 180 m waar ook het
Loodswezen uitzond, maar in wezen bestaat er geen vrije etherband, want dan is die frequentie in het buitenland wel in gebruik.

Sterk signaal
De sterke etherpiraten drukten in het buitenland het signaal gewoon weg of veroorzaakten storing, wat weer de nodige klachten tot gevolg had. Daarom dat men in Engeland ook niet zo gecharmeerd was van de Nederlandse etherpiraten omdat die in hun ogen veel te sterk moduleerden. Een Engelse piraat werd door een Nederlander zo van de band geveegd, oude bandopnamen getuigen hiervan.

Door het gescheld en getier, waarbij men ook een krachtige vloek af en toe niet schuwde, plaatsten sommige piraten zich in een kwaad daglicht bij het publiek. Ik zeg sommige, want dit was maar een kleine groep die zich hieraan bezondigde. Dit gebeurde meestal in hoofdzaak als men aan het rapporten was met
elkaar. Maar waren het nou echt asociale personen die etherpiraten? Er zaten wel enkele opzichtige lui tussen voor wat betreft kleding, haardracht en sieraden. Enkelen hielden van goud, aan hun vingers blonken gouden ringen en om hun hals gouden halskettingen.

Eerst argwanend

Ik kwam wel eens bij enkele over de vloer waarvan ik zag dat de bank wel een nieuw stofje kon gebruiken, maar dat zag ik af en toe ook wel bij mensen waar ik de post bestelde. Dat een deel van het huishoudgeld werd gebruikt voor het zenden, gebeurde ook bij diegenen die niet zonden, maar er postduiven of postzegels op nahielden, of een ander soort hobby die geld kostte. Het was er soms ook niet overal even schoon en netjes maar een kop koffie heb ik overal gedronken, al dronk ik ook wel eens koffie bij pikfijne mensen tijdens mijn werk waarvan ik de koffie niet durfde te roeren, omdat aan het lepeltje nog eigeel kleefde. Ik bedoel maar.

In het begin werd ik erg argwanend bekeken toen ik voor Free Radio Magazine werkte. Ik werkte immers bij het toen nog Staatsbedrijf der PTT, Telefonie en Telegrafie, (in 1987 geprivatiseerd). PTT en etherpiraten konden nu eenmaal niet door een deur. Men meende dat ik onder een hoedje speelde met de PTT, dat ik mij bij hun binnendrong als een soort infiltrant. Ik had best begrip voor dat standpunt maar een interview gebeurde op vrijwillige basis, en ik hield hun voor dat zij enkel en alleen het verloop van het inter-
view bepaalden. En dat ze vooraf het verslag mochten lezen indien men dat op prijs stelde. Maar daar heeft nooit iemand gebruik van gemaakt.

Vertrouwen
Toen de eerste reportages verschenen had ik al gauw het vertrouwen van de piraten gewonnen en werd ik door velen van hen benaderd voor een interview. Ik ben altijd oprecht en eerlijk tegenover hun geweest, het gebeurde wel eens in een gesprek dat men de wetsdienaren voor rotte vis uitmaakte. Dat men hen bij wijze van spreken naar het leven stond als ze een inval bij hun zouden doen. “Schrijf maar op”, zeiden ze dan, “als ze komen kunnen ze wat verwachten.” Laat ik het overige taalgebruik maar achterwege laten.

Dat dit vaak gepaard ging met grootspraak laat zich raden, want in hun hart zaten ze niet te wachten op een inval. Ik heb wel eens een nachtuitzending meegemaakt waarbij ze meer voor het raam stonden dan dat ze op hun stoel zaten vanwege hun gemoedsrust. Over grootspraak gesproken. Voor hun eigen bestwil heb ik hun uitslaande taalgebruik nooit gepubliceerd, ik was niet op sensatie belust en wilde de jongens niet in diskrediet brengen door deze uitspraken, die later tegen hen gebruikt kon worden als ze werden gepakt. Wat in mijn ogen niet door de beugel kon, liet ik buiten het interview.

Gelezen
Want het blad werd ook door opsporingsambtenaren en politie gelezen. Ik was later eens bij een piraat die was opgepakt en dat bevestigde. Op tafel lag een FRM en de opsporingsambtenaar (Van der Werf) bladerde het door en liet zich ontvallen dat mijn interviews door hem met grote interesse werden gelezen. Op de vraag of hij daardoor was opgepakt werd dit ten stelligste door Van der Werf ontkend, enkel en alleen storing en klachten lagen hieraan ten grondslag.

Hij staafde dit door de uitzenddata te noemen wanneer dat het geval was geweest. Ook al werd een piraat gepakt, vaak werd er na afloop nog even nagepraat en een kop koffie gedronken met politie en opsporingsambtenaar. Het was een kat en muisspel maar men had ook respect voor elkaar. Je hoorde wel eens verhalen dat men met getrokken pistool bij de piraten een inval deed, ook in de krant verschenen soms zulke wildwest verhalen. Wat er van waar is weet ik niet, ik ben er nooit bij geweest. Misschien rond-
gestrooid door de piraten zelf? Want zo’n verhaal gaat er natuurlijk wel in.

Verboden

Radiopiraterij is bij de wet verboden en in die zin als misdrijf aangemerkt. Als iemand wordt vermoord is dit zeer zeker een misdrijf, veel piraten kon- den niet begrijpen dat hun zendactiviteiten daarbij gelijkgesteld werden. Het is natuurlijk een heel verschil als men met een zendertje speelt of dat iemand aan het mes wordt geregd, (vergeef mij die uitdrukking) om het maar eens cru te zeggen. Maar het is in de wet opgenomen omdat er zeker levens op het spel kunnen staan als er zodanig wordt gestoord, dat hulpdiensten niet
kunnen ingrijpen in geval van nood. In zo’n situatie kan men uitwijken naar een ander frequentie, maar toch, het gevaar is aanwezig. Als dan een piraat kan worden aangerekend dat daarbij mensen zijn omgekomen is het een misdrijf, in de zin der wet wat bij mijn weten nog nooit is voorgekomen. Gelukkig maar.

Soms zag ik wel eens zenders waarvan ik dacht, hoe kunnen ze hier in vredes- naam mee zenden. Het hele spul hing als los zand aan elkaar. Want niet iedereen was in staat een zender te bouwen, tenminste een goede zender waarmee men stabiel aan de band zat. Want daar ontbrak het nog wel eens aan doordat zo’n zender na verloop van tijd als het ware aan de wandel ging. De zender “verloopt” zei men dan. Veel etherpiraten hadden wel iemand die goede zenders konden bouwen of hun met raad en daad terzijde stonden.

Hitler aanhanger
Een man die ongelooflijk veel van zenders wist was “De goede bekende.” Hij woonde ergens in de Horsten, een buurtschap achter Musselkanaal, precies waar weet ik niet eens meer. Ik kwam er eens op een avond met de broers Kerbof uit Finsterwolde. Otto en Hendrik, beter bekend als “Monroe” en “Houston radio.” Een heel aparte man, deze Jacob Dik.

Het was in de winter en het was er stervenskoud toen we het bouwvallige huisje betraden. De broers waren hier wel van op de hoogte, want ze hadden een kofferbak met hout meegenomen zodat eerst de kachel aangemaakt kon worden. Maar dat duurde vanzelfsprekend eerst een hele tijd voordat die
een aangename warmte verspreidde. Boven de schoorsteen hing een oude krant met een afbeelding van Adolf Hitler, want Job Dik was een frequent aanhanger van een man die onze Joodse medeburgers naar de gaskamer zond en 6 miljoen mensen door zijn toedoen afslachtte.

Ik wist echt niet wat ik zag die avond en kon er met mijn volle verstand niet bij, dat er nog mensen waren die achter de ideeën stonden van een van de meest dwaze personen uit onze wereldgeschiedenis.
Ik zat er die avond met een erg onaangenaam gevoel. Praat er maar niet over, zeiden de broers en ga vooral niet met hem daarover in discussie. Job scharrelde wat door het huisje op zoek naar een onder-
deel die een van de jongens nodig had. Ondanks de verfoeilijke ideeën die Job er op na hield, was het een komen en gaan van de piraten die hem een bezoek brachten. Uit Emmercompascuum, Klazienaveen, Oostwold, uit alle omliggende plaatsen uit de verre omtrek kwam men bij Job Dik, die hun
voorzag van advies of voor het bouwen van een zender. Wat dat kon hij als geen ander, wat het bouwen van zenders betrof. Werd af en toe zelf ook uit de lucht gehaald, maar was binnen de kortste
terug in de ether met een nieuwe zender.

Dumpzaak Veendam
Zenderonderdelen werden gekocht bij een dumpzaak (Tjibbe) in Veendam, die meestal uit oude Amerikaanse legerzenders kwamen. Kisten vol onderdelen waren in de zaak ondergebracht en hier kon men naar hartenlust struinen naar datgene waar men naar op zoek was. Bakken vol buizen (de populaire 807), condensatoren, afstemspoelen, trafo’s je kon het zo gek niet bedenken of Tjibbe had het wel in voorraad. Hier werd in de losse verkoop ook ‘Free Radio Magazine’ verkocht die gretig aftrek vond bij de piraten.

Moonlight
Om de hoge stroomrekenig wat in te dammen werden er naar alternatieven gezocht door de piraten. Ik was eens bij “Moonlight” in Emmercompascuum die doodleuk vertelde dat hij wel eens stroom had afgetapt van de lantaarnpaal die pal voor de woning stond. Of ze rommelden wat in de meterkast, levensgevaarlijke toestanden natuurlijk. “Moonlight” was keeper bij de voetbalclub CEC in Emmercompascuum die toen in 1978 in de eerste klas Noord speelde. Kreeg toen een aanbieding van de nabij gelegen Duitse club Rüten-
brock waar hij toen 5 à 6000 mark per jaar kon verdienen.

Ofschoon dat niet is doorgegaan is hij er jaren later wel gaan wonen. Vanwege de veel goedkopere grond- en woningprijzen hebben in de loop der tijd veel landgenoten in het grensgebied er voor gekozen om in Duitsland te gaan wonen. ”Moonlight” die grote interesse had voor astrologie, werd 2 keer gepakt, de
eerste keer door Gerrit Verhoef. Hij zat daarvoor 14 dagen in het huis van Bewaring in Groningen (gezien zijn jeugdige leeftijd mocht hij niet naar Veenhuizen) waar hij elke dag wasknijpers in elkaar zette en daarvoor in de week vijf gulden ontving.

In het vierde en laatste deel vertel ik u iets over de razzia’s die in de jaren ‘70 plaatsvonden waarbij op een dag tientallen zenders uit de lucht werden geplukt.

Lees verder..

Datum 30 december 2018 Bert Jan Brinkman


-advertenties-

NIJM Webdesign Stadskanaal