Direct naar de inhoud.

Trots op de Veenkoloniën: ‘Keihard werken en geen gezeur’

  • door:
  • op:
Werknemers poseren bij een baggermachine in het veen. | © Archief Jacco Pranger/Bewerking: RTV1

REGIO – Van turf steken tot de glasfabrieken en van een multinational als Phillips tot gastarbeiders in Veendam. Het arbeidsverleden in de Veenkoloniën is nooit saai geweest, maar wel ontzettend zwaar. Vandaag in onze serie ‘Trots op de Veenkoloniën’ lees je alles over arbeid.

De Veenkoloniën zijn in Nederland altijd een plek geweest van hard werken en zware omstandigheden, zo vertelt amateurhistoricus Jacco Pranger. ‘Honderd jaar geleden was het allemaal nog veen.  Met een schep moest dat allemaal worden afgegraven.’

Hard werken en geen geklaag

Het waren niet alleen de mannen die hier in dit gebied keihard werkten. ‘Complete gezinnen streken hier neer en werden aan het werk gezet,’ legt Pranger uit. ‘Dagelijks moest men 10.000 turven halen. In weer en wind, van eind maart tot en met augustus.’ Dit zware werk liet weinig ruimte voor een privéleven. ‘Je begon ‘s morgensvroeg en ging s’ avonds laat naar bed. Echt genieten was er niet bij.’

Toch werd er niet tot nauwelijks over geklaagd. ‘Natuurlijk was het ongezond werk. De mannen lagen dag in dag uit op hun knieën, maar men kon er een goede boterham mee verdienen.  Daarvoor moest wel dit zware handwerk gedaan worden.’

(Tekst gaat verder onder foto)
Mannen met een baggermachine aan het werk in het veen. | © Archief Jacco Pranger

Vaak woonden gezinnen midden in de ‘prairie’, zonder de gemakken van de moderne tijd. ‘Tegenwoordig zijn mensen zo verwend met de dokter dichtbij huis en de supermarkt die om de hoek is. Vroeger had je dat niet. Kinderen gingen gewoon mee naar het werk en sliepen in geïmproviseerde kinderwagens naast het werkterrein.’

Zwarte bladzijde

Het jaartal 1917 staat bij mensen in het gebied in het geheugen gegrift. Het is het jaartal van nog altijd een van de grootste nationale rampen: De veenbrand. Op 21 mei van dat jaar zorgde een koffie vuurtje in samenhang met een harde wind en de droge grond bij Valthermond dat het veen in lichterlaaie kwam te staan. Volgens Pranger is de veenbrand het best te vergelijken met de grote langdurige bosbranden in Griekenland.  ‘Bijna drie tot vier weken stond het veen in brand. Er zijn 17 mensen omgekomen en meer dan honderd huizen zijn in vlammen opgegaan,’ aldus Pranger. 

De impact van deze ramp was enorm. ‘Er waren grote inzamelingsacties, Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik kwamen naar Valthermond en ook de brandweer uit Den Haag kwam helpen.’ Pranger schreef er zelf een boek over. Tijdens dat onderzoek kwam hij achter een nieuw slachtoffer van de Veenbrand. ‘Er werd altijd geschreven over 16 dodelijke slachtoffers. Tijdens mijn onderzoek kwam ik een artikeltje tegen van een grootvader die zijn kleinkind van drie weken oud was verloren door de brand. Nu wordt er dan ook geschreven over 17 slachtoffers.’

(Tekst gaat verder onder foto)
Mensen kijken naar de verwoeste woningen na de veenbrand. | © Archief Jacco Pranger

Het arbeidsleven na het veen

Na de veenarbeid maakte de regio een transitie door naar landbouw. ‘Toen het veen was afgegraven, kwamen de boeren in actie en maakten het land gereed voor bebouwing,’ vertelt Pranger. De landbouw werd het nieuwe gezicht van de regio, maar daarbij was ook de glasindustrie belangrijk.

‘In 1838 kwam in Nieuw-Buinen de eerste glasfabriek. Tegen 1845 waren er twee fabrieken met tussen de 1000 en 1100 werknemers, een van de grootste werkgevers in het noorden destijds.’

Onenigheid

Die tweede fabriek ontstaat als twee werknemers weglopen bij de eerste glasfabriek van Johan Hendrik Thöne. Johann Georg Christoph Heinz en Georg Frederik Mulder waren ontevreden met de gang van zaken en richten samen Jan Meursing een tweede glasfabriek op. Staken kende men in die tijd nog niet, maar je kan het als een voorzichtige aanzet tot zien. ‘Als je staakte, was je ook je baan kwijt. Voor jouw tien anderen die ook graag een boterham wilden verdienen. Vaak zat je ook in een huis van de glasfabriek met je gezin, dus als je staakte raakte je je huis kwijt. De baas had op die manier aardig wat macht over je,’ aldus Pranger.

(Tekst gaat verder onder foto)
Het werk in de glasfabriek. | © Archief Jacco Pranger

Werken in oorlogstijd

Tijdens de oorlog wordt het werken in de Veenkoloniën wel een stuk lastiger, zowel in de glasfabriek als op het land. ‘Veel mannen werden opgeroepen om te werk worden gesteld in Duitsland. Vooral jongere mannen. Er was ook veel haat en nijd, want de een was voor de oorlog en de ander was tegen de oorlog. Dat werkte ook binnen verschillende families door.’

Een multionational

Nog voor de eerste gastarbeiders naar Veendam komen in 1960  ziet Stadskanaal in 1956 een multinational komen: Phillips. Ed Donga, voorzitter van het Museum Philips Stadskanaal weet het nog als de dag van gisteren. ‘Vanuit mijn slaapkamerraam van onze ouderlijke woning aan het Dwarsdiep in Nieuw-Buinen keek ik altijd naar Phillips. Bij de aanleg speelden we altijd op het bouwterrein aan de Achterweg. Grote zandbulten. Fantastisch natuurlijk als kind.’

Makkelijk is de komst van Phillips niet. Het bedrijf wil zich namelijk vestigen in Winschoten of Emmen, maar op het laatste moment komt de toenmalige gemeente Onstwedde ook naar Phillips. Het wensenlijstje van Phillips wordt helemaal ingevuld door het gemeentebestuur en dus krijgt Stadskanaal naast de multinational ook een ziekenhuis, een theater en een vliegveld. ‘Philips zorgde voor de bouw van woningen voor werknemers. Er werden hele wijken uit de grond gestampt,’ vertelt Donga.

(Tekst gaat verder onder de foto)
Het werk aan de halfgeleiders in de Phillipsfabriek. | © Archief Ed Donga

‘De wereld veranderd’

Zelf begint Donga op zijn vijfentwintigste in 1974 bij het bedrijf, dat in zijn gloriejaren meer dan 3000 werknemers heeft in Stadskanaal. ‘De werkcultuur bij Philips was intens, maar er was een sterke trots en saamhorigheid onder de werknemers. We waren een grote familie en het bedrijf zette zich ook in voor ons met bijvoorbeeld opleidingen en een goed pensioen.’

Wie Donga hoort praten hoort zijn trots over het bedrijf nog steeds doorklinken. ‘We maakten producten die de wereld veranderden zoals bijvoorbeeld beeldbuizen, maar vooral halfgeleiders. Zonder Phillips was Stadskanaal ook niet zo groot geweest. Dan was het eerder een Musselkanaal geweest. Beiden hebben zoveel aan elkaar gehad.’

(Tekst gaat verder onder de foto)
Het werk aan de beeldbuizen in de Phillips fabriek. | © Archief Ed Donga

Machines nemen het werk over

De veranderingen in de industrie bleven echter niet uit. In de jaren negentig kwamen er steeds meer technologische innovaties die de productieprocessen veranderden. ‘We zagen steeds meer automatisering en machines die ons werk overnamen,’ legt Donga uit. ‘Aan de ene kant verbeterde dat de efficiëntie, maar het betekende ook dat er minder handen nodig waren op de werkvloer.’

Door al deze innovaties en het goedkopere productieproces in Azië verdwijnt Phillips in 2006 definitief uit Stadskanaal. ‘Het voelde alsof een deel van onze ziel verloren ging. De faciliteiten en kansen die Philips naar Stadskanaal bracht, hebben een blijvende impact gehad. Het was een bijzondere tijd die we nooit mogen vergeten.’

Trots

De geschiedenis van de Veenkoloniën is er een van veerkracht en aanpassingsvermogen. Ondanks de zware arbeid en de rampen, bleven de mensen trots op hun erfgoed. Zoals Pranger het verwoordt: ‘Het was een harde, maar mooie periode. Mensen verdienden een goede boterham, maar er moest wel voor gewerkt worden.’ En zo zou de toekomst ook moeten zijn.



-advertenties-

NIJM Webdesign Stadskanaal