Direct naar de inhoud.

Geeske (2) 38 jaar later…Een ontmoeting in het Refaja ziekenhuis.

  • door:
  • op:

Door Anton de Wijk

Veranderd gezicht
Jaren verstreken, van Geeske hoorde ik nooit meer iets. Zomers en winters wisselden
elkaar in grote regelmaat af. Nadien ook strenge winters, drie jaar later de strengste
winter van de eeuw, de beruchte winter van 1963. Maar met Geeske zou ik nooit meer
schaatsen, waar ik toen in die winter nog wel eens naar verlangde.
Met de loop der jaren veranderde ook het dorpsbeeld. De kanalen waar we toen over
schaatsten werden gedempt. Waar eens druk scheepvaartverkeer heerste, loopt nu een
breed fietspad. “De Eerste Veenkoloniale Melkfabriek” in de Gasselternijveenschemond
werd eind 1985 afgebroken, op de vrijgekomen plek zijn nieuwe huizen gebouwd.

Ook strokartonfabriek “Ons Belang” en aardappelmeelfabriek “De Twee Provinciën”,
zijn al jaren geleden afgebroken. Van hectische drukte in de herfst, toen aardappel-
schepen naar de fabriek af en aan voeren waarbij de soms luidruchtige schippers aan
het roer hun commando’s over het water lieten schallen, is geen sprake meer.
Nu heerst er welhaast een serene rust. Want hier verrees een compleet nieuwe woonwijk
met waterpartijen, koopwoningen en fraaie landhuizen met de toepasselijke naam ‘Plan
Waterland’. Waren het vroeger de fabriekspijpen die de skyline bepaalden, nu zijn het
hoge woontorens die op kilometers afstand al zijn waar te nemen.

Aardappelmeelfabriek “Oostermoer”, onderdeel van het AVEBE-concern, wist alle
stormen te weerstaan en kon ondanks moeilijke perioden blijven doordraaien.
Café Zuiderveld ging nadien over in andere handen, later was er een drukkerij in
gevestigd. Vaag zijn op de voorgevel de letters Zuiderveld nog zichtbaar toen de
originele letters werden weggehaald.
Wat blijft zijn herinneringen die weer komen bovendrijven als je met de auto of met
de fiets door het langgerekte dorp rijdt. In de loop der jaren zijn open plekken opgevuld
met nieuwe huizen. Alleen voorbij de Tweede Dwarsdiep bleef het karakteristieke deel
van het dorp behouden.

Ongeveer de laatste vijf jaar voor dat ik met de Vut zou gaan, kreeg ik op medische
indicatie een vaste besteldienst. Een paar versleten rugwervels waren er de oorzaak van
dat ik van de bedrijfsarts geen nacht- en late diensten meer mocht uitvoeren.
Ook traplopen was taboe, evenals zwaar tillen.

Refaja ziekenhuis

In overleg met de bedrijfsleiding kreeg ik een vaste besteldienst toegewezen rond het
Refaja ziekenhuis. Het was een koude gure herfstdag in november 1998 toen ik in de hal
van het ziekenhuis mijn steunzak ledigde om de overige post in te laden.
Elke dag liet ik hier een zak post nabrengen ter verlichting van de bestelling omdat de
hoeveelheid post voor de gehele bestelloop teveel was.

Op mijn knieën sorteerde ik de bundels post toen ik opmerkzaam werd gemaakt door
het geklikklak van hoge hakken die doordrongen tot in de hal die op het asfalt naderbij
kwamen. Ik keek naar buiten en zag een dame naderen in een zwarte jas met hoog
opgeslagen kraag die mijn blik gevangen hield.
Ze kwam mij ergens bekend voor maar op dat moment kon ik haar niet thuisbrengen.
Ik bleef kijken naar de vrouw die mij op een of andere wijze intrigeerde, dit mede
vanwege haar rode haar. De automatische schuifdeuren zoefden open en ze liep naar
binnen. De gure herfstwind volgde haar tot in de hal.
“U neemt de kou mee naar binnen dame,” merkte ik op.”Dat bent u toch wel gewend
postbode,” zei ze gevat.

Ik grinnikte om die opmerking. “U hebt gelijk hoor, ik heb alle dagen met het weer te
maken.” Ze draaide haar hoofd naar mij toe en lachte.
Er ging een schok door mij heen, nee dit bestond niet, dit leek een droom.
Ik voelde opeens dat het bloed met kracht door mijn aderen werd gepompt en dat mijn
wangen begonnen te tintelen.
Beelden van jaren geleden doken ineens weer voor mij op.
Hoelang is het inmiddels geleden dat we elkaar voor het laatst hadden gezien.
Toen, op die mooie herfstdag in oktober, toen we afscheid van elkaar namen bij boer
Klaver waar ze werkte.
Ik keek naar haar lach, naar de kuiltjes in haar wangen.
Geen enkele vrouw lachte zoals zij, dit kon geen vergissing zijn, dit was Geeske.

Haar rode haar reikte nu haar schouders, de hoge hakken maakten haar groter dan
dat ze werkelijk was. Haar lippen waren lichtjes rood gestift, haar make-up was
verzorgd en haar kleren verrieden haar goede smaak.
Ik zat nog steeds op mijn knieën en staarde naar de vrouw die aan mij voorbij ging.
“Geeske, jij bent Geeske Jansen toch?” Mijn stem sloeg over van opwinding, ik was  
mezelf nauwelijks meester. Vol ongeloof staarde ik naar de vrouw die ik nu na tientallen
jaren weer ontmoette. Ze bleef staan en draaide zich om. Verwondering en ongeloof las
ik van haar gezicht. Ik stond op en deed een pas naar voren.

De gure herfstwind die rode blosjes op haar wangen had veroorzaakt werd dieper.
Haar ogen werden groot, en net zoals ik enige ogenblikken geleden, was zij nu ook
met stomheid geslagen. Ze keek me aan. “Anton, gut jong, jij bent Anton, hoe bestaat
het na zoveel jaren. Sinds de winter van 1960, nu 38 jaar geleden….”
“Ja Geeske, wij samen op het ijs, weet je het nog?” “Haast ieder detail jong.”
Als een jong verlegen diep blozend meisje stond ze tegenover me.
Hoe heb je mij herkend?” “Aan je lach Geeske, die staat nog altijd fotografisch in mijn
geheugen gegrift. Bepaalde gelaatstrekken blijven voor altijd in een mensengezicht
verankerd en verdwijnen nooit.” Ze stak haar beide handen naar voren en ik greep ze.

Na lange jaren stonden we weer tegenover elkaar en weer zochten we beiden naar
woorden nog nauwelijks bekomen wat ons zoeven was overkomen.
We realiseerden ons niet dat we in de weg stonden, nog enigszins verdoofd door de
schok van zoeven stonden we tegenover elkaar. De bundels post lagen her en der
verspreid in de hal, zodat een patiënt in een rolstoel ons niet kon passeren.
Onze excuses werd door de man glimlachend aanvaard en hij vervolgde geruisloos
zijns weegs. Zachtjes liet ik haar handen los en legde de post en briefpakjes onder de
rode brievenbus die zich in de hal bevond en legde er de postzakken over.

De dames aan de infobalie achter het grote raam sloegen het gebeuren met belangstelling gade. “Wat brengt jou hier Geeske?” “Tante Alie heeft een hartaanval gehad en ligt op de
hartbewaking, de zuster van m’n moeder uit Gasselternijveen.
Haar zoon belde gistermorgen dat ze er slecht aan toe was. Zodoende ben ik hier.
Moeder is dermate slecht ter been dat ze niet mee kon komen. Met geen mogelijkheid
krijg ik haar de auto meer in en uit.
Laat ik eerst even informeren hoe tante het maakt, daarna kunnen we praten.” Ik knikte,
en toen ze vroeg waar ze zijn moest, nam ik lichtjes haar elleboog en wees haar de weg.
Ik vertelde haar dat ik in het restaurant op haar zou wachten.

Net als toen
Ze beende weg en toen ze na een tiental minuten terugkeerde nam ik haar jas aan die ik
aan de kapstok hing, waarna ze tegenover mij aan het tafeltje plaatsnam.
“Hoe gaat het met tante?” Nog steeds geen verandering, ik heb slechts enkele woorden
met haar kunnen wisselen. Ik ben zo moe zei ze, doodmoe, nog te moe om te praten.
Met haar hand in de mijne zat ik naast haar bed, waarna haar ogen weer dichtgleden.”
We zaten in een hoekje bij het raam dat uitzicht gaf over de dierenweide naast het zieken-huis, waar herten vredig graasden.
De lucht was nog even grauw en donker, de herfstwind speelde door de kruinen van de bomen, takken zwiepten op het ritme mee.

Ik liep naar het buffet en gaf mijn bestelling op, zonder haar te vragen wat ze wilde ge-bruiken. Even later kwam de dienster  met het dienblad aanlopen en plaatste die voor ons
op tafel. Ze keek naar me op. “Net als toen hé jong, weet je het nog bij café Zuiderveld?”
zei ze zacht. “Ja Geeske, of ik het nog weet, daarom heb ik het ook besteld.
Chocolademelk met slagroom en twee gevulde koeken.
Wist je dat alles nog?” Ik knikte. “Om je er toen zo van genoot meende ik je een plezier
te doen om hetzelfde te bestellen.”

Ze keek me warm aan. “Wat is het een tijd geleden jong, een halve mensenleven.
Achtendertig jaar zijn inmiddels verstreken, al die tijd hebben we taal nog teken van
elkaar gehoord en nu zitten we hier weer tegenover elkaar.
Alsof het zo zijn moest.” “Alles in het leven heeft een doel Geeske, misschien dacht onze
Lieve Heer er goed aan te doen om ons nog een keer samen te brengen.
Wie zal het zeggen.”

Een klein meisje met blond krullend haar drentelde rond ons tafeltje.
Geeske aaide haar liefkozend over de bol, nam haar handtasje en haalde er een paar
snoepjes uit die ze het kind toestopte. Vertederd keek ze het kind na die weer naar haar
moeder huppelde.
De beide vrouwen wisselden een blik van verstandhouding en knikten elkaar toe.
Geeske bleef naar het kind staren en in haar ogen verscheen opeens een pijnlijke glans.
Had ze verdriet? “Toe Geeske,” moedigde ik haar aan, “vertel eens iets over jezelf, ben je
getrouwd, heb je kinderen, waar woon je, allemaal vragen die me heel erg intrigeren.”

Kinderloos

Ze keek me aan maar haar blik gleed weer van me weg en ze staarde zonder iets te
zeggen naar buiten. Ik observeerde haar en zag dat de lijnen naast haar ogen en mond
dieper waren geworden, maar ook dat haar vele zomersproetjes nu grotendeels waren
verdwenen. Haar gewicht had ze in al die jaren perfect in de hand weten te houden, vele
vrouwen van zesenvijftig zouden er voor tekenen om er zo uit te zien als zij.
Goed, ze was een tikkeltje aan de mollige kant maar dat was ze vroeger ook.
Het misstond haar niet

Haar blauwe ogen blikten opeens weer in de mijne, toen ze antwoord gaf op mijn vragen.
“Ja Anton, ik ben getrouwd, mijn man handelt in onroerend goed en heeft een groot
makelaarskantoor.” Ze noemde de plaats waar ze woonden, ergens aan de rand van het
bos in de kop van Drenthe. Net als toen die zaterdag in januari toen we samen schaatsten,
las ik in haar ogen dezelfde doffe glans toen ik haar geen antwoord gaf op de vraag die
ze mij toen stelde; “alleen maar om het schaatsen?”
Ze straalde nu niet de opgewektheid uit die ze in haar jeugd tentoon spreidde.
Ik miste haar klaterende lach, de blijheid in haar ogen en de frisheid die ze toen
bezat. Voor ik het wist kwam de vraag over mijn lippen. “Ben je gelukkig Geeske?”
Ik schrok van mezelf, had ik haar deze vraag wel mogen stellen?
Werd ik nu niet te persoonlijk? Een felrode blos steeg tot in haar haarwortels omhoog.
Ik zag het, en corrigeerde mijzelf direct door op te merken dat ik deze persoonlijke
vraag haar niet had mogen stellen.

Ze glimlachte enkel toen ze vervolge:
“Financieel ontbreekt het ons aan niets, we gaan een paar keer per jaar op vakantie,
de zaken gaan uitstekend en het gaat ons van alle kanten voor de wind. Dat vroeg ik niet
Geeske, maar is dat volgens jou het geluk dat je nastreeft?”
Ze schudde haar hoofd, nee jong, je hebt gelijk. Het grote geluk hebben wij nooit mogen
ontvangen, zei ze mat.” Ze keek weer van me weg en ik zag dat het haar moeite kostte
om verder te spreken. Ik fronste mijn wenkbrauwen na die opmerking. Wat bedoelde ze
hiermee?

Haar stem klonk schorrig toen ze na enkele ogenblikken zei: “We hebben geen kinderen Anton, Ik had er graag een paar willen hebben, ik kom zelf immers uit een groot gezin.
Maar geen zeven hoor, zoals thuis.
Toen ik na jaren nog steeds niet in verwachting raakte, hebben we ons laten onderzoeken
en toen bleek dat mijn man ze mij niet kon geven. Een vroegere kinderziekte had hem onvruchtbaar gemaakt. De teleurstelling beiderzijds was groot maar het heeft ons
huwelijk verder niet in de weg gestaan.” “Hebben jullie geen adoptie overwogen?”
“Natuurlijk hebben we dat, maar waar je dan tegen aan loopt wil je niet weten.
Regeltjes, bureaucratie, het lange wachten, je houdt het niet voor mogelijk wat je dan
allemaal tegenkomt. We hebben het plan toen maar laten varen.

Ze roerde in haar chocolademelk die dan tot nu toe onaangeroerd op de tafel had gestaan.
De slagroom erop was verdwenen, ze was opgelost in de warme drank.
Ik keek naar haar toen ze de mok aan haar lippen zette. Ik had medelijden met haar,
opeens zag ik haar weer zitten in de wei, bij de jonge lammetjes die aan haar vingers
zogen. Wat was ze toen blij en opgetogen, wat een spontaniteit straalde toen uit het
kleine meisje. Wat zou ze gelukkig zijn geweest als ze een kindje in haar armen had
mogen houden. Helaas ging dat grote geluk aan hun huwelijk voorbij.

Ik was verliefd

Ze voelde dat ik naar haar keek en ze sloeg haar ogen naar me op. “En jij jong, hoe
is het jou verder vergaan al die jaren?” Nog altijd bij de post, toch al gauw veertig
jaar? Ja Geeske, volgend jaar heb ik 40 dienstjaren en stop dan op 1 augustus met m’n
werk. Ik ben getrouwd, we hebben één dochter die in augustus van dit jaar in het
huwelijk is getreden. Mijn vrouw heb ik in de strenge winter van 1963 leren kennen,
eveneens op het ijs. Drie jaar later zijn we getrouwd, en weer twee jaar later werd onze
dochter geboren.” Ze hing aan mijn lippen toen ze met kleine teugjes haar chocolade-
melk dronk.

“De winter van 1963, wat een winter hé, jammer dat we toen al weg waren.
Ik reed vanmiddag langzaam door de Gasselternijveenschemond, en liet alles in me
inwerken. Vele herinneringen kwamen weer boven, als een film werden de beelden van
toen weer op mijn netvlies geprojecteerd. De vlonder voor het huisje waarop we toen
zaten na onze smak op het ijs, is er niet meer, de vaart is gedempt en café Zuiderveld
is geen café meer. De boerderij waar ik toen werkte staat er nog steeds, zelfs het stook-
hok staat er nog. Op het straatje ernaast bij het melkrek, zat je altijd met  de hond te
ravotten. Jullie konden het samen goed vinden. Weet je nog hoe hij je uniform besmeur-
de door met zijn modderpotten tegen je op te springen? Je bezorgde mij handenvol werk
om je weer toonbaar te maken.”

Ze zette de mok neer en depte met een papieren zakdoekje zorgvuldig haar lippen.
“En jij jong, ben jij ook gelukkig?” Ik had die vraag niet verwacht en ze bracht mij
een beetje van mijn stuk. Toch keek ik recht in haar blauwe ogen toen ik antwoord gaf
op haar vraag. “Ja Geeske, ik ben gelukkig, ik hou van mijn vrouw zoals een man maar
eenmaal in z’n leven van een vrouw kan houden.” Ze friemelde met haar zakdoekje in
haar schoot en sloeg haar ogen neer.
“Geeske, het is nu al zolang geleden, we zijn beide nu volwassen mensen zodat ik het je
nu wel durf te vragen. Een vraag die heel lang  door mijn hoofd heeft gespookt.
“Je voelde meer voor mij dan ik voor jou hé, was je destijds in mij verliefd Geeske?” 

Opnieuw trok een rode blos over haar wangen. “Waarom vraag je dat”, zei ze schor,
wist je dat niet, begreep je niet dat ik veel meer voor je voelde?
Toen we die middag tegen het ijs smakten en jij me overeind hielp hoopte ik dat je mij
in je armen zou nemen. Je deed het niet en daar heb ik het een hele tijd moeilijk
mee gehad.” Verpleegsters liepen met vlugge passen het restaurant voorbij, patiënten
werden op brancards de gang opgereden naar de zaal. De morgen gleed langzaam over
naar het middaguur, zodat het wat drukker begon te worden en rumoeriger door het
geschuif van stoelen.

Ze vervolgde: “ja, Anton, ik was verliefd en kon je jarenlang niet uit mijn gedachten
bannen. Maar de liefde kwam van één kant, je voelde niets voor mij, tenminste geen
liefde, enkel respect en warmte. Je hebt het nooit met zoveel woorden gezegd, maar een
vrouw voelt zoiets. Er brandde steeds een klein vonkje bij mij van binnen, een vonkje
die naar ik hoopte ook naar jou zou overslaan maar het gebeurde niet.
Jou warme jas om mijn schouders, de boterhammen die je me gaf, het waren gebaren
die me verwarmden en gelukkig maakten.
Wat jij toentertijd niet deed, hadden andere jongens misschien wel gedaan, een
avontuurtje met een meisje zonder zich verder te bekommeren om ware gevoelens.
We leefden in een andere tijd, toen werd er niet zo snel gekust als tegenwoordig, we
waren toen al blij dat we in elkaars nabijheid waren.

Ondanks dat ik graag had gewild dat het anders was gelopen, heb ik vooral later jou
besluit tot op de dag van vandaag weten te respecteren.
Dat je geen avontuurtje met me aanging om me na een paar weken later weer aan de
kant te schuiven. Dan was de pijn vele malen groter geweest.
Tussen ons is het altijd zuiver en eerlijk gebleven en dat tekent je karakter.
Weet je, de tijd heelt alle wonden, de scherpe kanten zijn er in de loop der jaren vanaf gesleten maar je eerste liefde vergeet je nooit. Die draag je altijd mee in je hart.”

Ze kijkt me nu vol in het gezicht. “Je vroeg het mij zoeven en ik geef je een eerlijk
antwoord, ja Anton, jij was mijn allergrootste liefde, ik kon je maar niet vergeten.”
Ik voel hoe het bloed met kracht naar mijn wangen wordt gepompt, het is alsof ik in
brand sta. Haar bekentenis doet me toch meer dan ik had verwacht.
De eerste tijd in Helmond was een verschrikking, ik kon mijn draai daar niet vinden.
Het hele gezin zag hoe ik leed. Jij hield van die jongen hé, zei mijn moeder op een
middag. Van die postbode in Stadskanaal.
Uren daarna heb ik gehuild. Nachtenlang heb ik met Albert gesproken en hij wist mij langzamerhand te overtuigen dat het een hopeloze liefde was.
“Het is niet wederzijds Geeske, zei Albert, begrijp dat meisje.
Hoe hard het ook klinkt, je liefde heeft geen enkel kans van slagen.”  

Af en toe komt het weer tot leven, komen de beelden weer boven drijven als het
vriest en het water als staalhard ijs in de vaarten ligt. Als ik dan al die schaatsers zie
denk ik steevast terug aan die tijd van toen, ook aan jou. Die schaatstocht met jou staat
onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift. Ik koester het en draag het mee in mijn hart.
Jammer dat toen meteen de dooi inviel en we niet langer van het ijs konden genieten.
Ik slikte een paar maal, het ontroerde mij wat ze zei.
Nu ze openlijk bekende wat ik al die tijd al had vermoed, brachten haar woorden mij
desondanks in verwarring.

Ik wist niet wat te zeggen, stond op, nam het dienblad van de tafel en vroeg over mijn schouder: “nog een keer van hetzelfde Geeske?
Ze knikte. “Ik ben gek op chocolademelk, maar geen koek meer hoor, anders wordt ik
tonnetje rond. Wel slagroom?” Ze lachte schalks. “Natuurlijk jong, dat maakt het juist
zo lekker.” Mijn kantinepauze schoot er bij in, mijn bestelling zou uitlopen van jewelste,
er wachtte nog een tweede bestelling die nog gestraat en gezet moest worden.
Het zou laat worden vandaag, maar wat kon mij dat schelen.
Ik bestelde voor mezelf een broodje kaas en twee chocolademelk. “Mijn kennis is gek
op slagroom, vertrouwde ik de serveerster toe, spuit er maar een flinke toef op als u
wilt.” Het liep bijna over de rand toen ze de mok lachend op het dienblad plaatste.

De tijd in Helmond

Ik haastte mij naar ons tafeltje waar ik Geeske de mok toeschoof. Haar ogen werden
groot en genietend lepelde ze van de room. Ondertussen vertelde ze over haar ouders,
haar broers, en de tijd in de textielfabriek in Brabant. Die in de jaren 80 overging in
andere handen, een doorstart maakte maar waarbij toch het gezin bij de nieuwe eigenaar
in dienst kon blijven, na eerst een tijd werkloos te zijn geweest.

Hoe ze haar huidige man leerde kennen tijdens een korte vakantie in Overijssel, de
zorgen thuis toen haar vader begon te dementeren en opgenomen moest worden.
Haar moeder die eveneens hulpbehoevend werd en zich thuis niet alleen meer kon
redden. Kleine Jan, die mocht doorleren en het had gebracht tot onderdirecteur van
een groot verzekeringsbedrijf. Ze vertelde onafgebroken door en ik onderbrak haar geen
enkele keer. “Ik ga nog een keer bij tante kijken,” zei ze opeens, “en dan stap ik maar
weer eens op.” Ze bleef langer weg dan de eerste keer maar toen ze terug kwam nam ik
haar jas van de kapstok en hielp haar in het kledingstuk.

Ze glimlachte bij dit gebaar. Samen liepen we door de hoofdingang naar buiten, naar de
parkeerplaats waar haar auto stond. Nog altijd was de lucht op deze sombere november-
dag niet opgeklaard, de wind was nog even kil en koud toen we buiten kwamen.
Ze huiverde licht en zette de kraag van haar mantel op.
Halverwege bleef ze plotseling staan en keek om zich heen. “Hier stond toch ergens
de boerderij van Schuringa Anton?” Ik draaide mij om en wees naar de hoofdingang van
het ziekenhuis, “daar ongeveer Geeske, daar stond vroeger de boerderij.

En kijk, waar we nu lopen stroomde toen het Boerendiep, weet je het nog?
Ze knikte.”Zeker jong, de weg ernaast was toen nog niet verhard, en er zijn verschillende nieuwe huizen bijgekomen. Hoe lang staat het ziekenhuis hier inmiddels?”
“Ik denk zo’n jaar of dertig, als ik me niet vergis sinds 1968. Het is gebouwd door aan-
nemersbedrijf Meijering Benus. Ik liep hier wel eens rond om foto’s te maken.”
Bij een zilverkleurige BMW bleef ze staan en zocht in haar handtas naar de sleutels.
Ze ontgrendelde het portier en opende die. Ze reikte me haar hand. In de afgelopen uren hadden we gepraat, veel gepraat en herinneringen opgehaald uit onze jeugd in hoofdzaak
uit de beginjaren ’60.
Een onbezorgde tijd.      

Ik was toen zeventien en eigenlijk nog zo groen als gras.
Nu was het 1998, achtendertig jaar later. Het leven had ons gevormd, we hadden geleerd
om te gaan met pijn en verdriet. Ook Geeske kreeg haar deel omdat het moederschap
waar ze zo vurig naar had verlangd, uitbleef.
Ik keek naar het kleine vrouwtje dat tegenover mij stond met haar hand in de mijne.
Zij heeft nooit mogen meemaken wat het betekent om in een paar stralende kinderogen
te blikken, of een warm kinderlijfje te voelen wanneer dat zich dicht tegen je aanvlijt op schoot, flitste het door mij heen.

Weer namen we afscheid

Terwijl we zo tegenover elkaar stonden hoorde ik opeens de woorden die Albert eens
tegen me zei. “Jammer jong, dat je niets voor m’n zus voelt, maar ik waardeer het van
je dat je haar geen loze beloften hebt gedaan en geen spel met haar hebt gespeeld.”
Want dat verdient ze niet
Later zal ze wel leren begrijpen dat, als liefde van één kant komt, het geen kans van
slagen heeft.” Geeske’s smalle hand gleed weg uit de mijne, de wind streek door haar
rode lokken dat daarbij opfladderde.

“Het allerbeste jong,” zei ze met zachte stem.”Het was fijn je na al die jaren weer eens ontmoet te hebben. Nu hebben we uitgesproken wat toen niet gezegd is.
Ik ben blij dat je me nu hebt verteld hoe je gevoelens tegenover mij waren.
Het ga je goed jong en geniet samen met je vrouw volgend jaar van je welverdiende
vut.” Ze stapte in, klapte het portier dicht en startte de wagen.
Zachtjes zoefde de auto uit de parkeerstrook de weg op. Midden op de rijbaan stond ik
haar na te staren. Ik zag hoe haar ogen in de achteruitkijkspiegel op mij bleven rusten.
Aan het eind van de Boerhavestraat draaide ze linksaf de Van Boekerenweg
op en stak haar hand op uit het geopende portierraampje.

Juist op dat moment passeerde een grote vrachtwagen die mij het verdere zicht op haar
ontnam. Toen die voorbij gedenderd was, was ook Geeske uit het gezicht verdwenen.
Weer hadden we afscheid van elkaar genomen. Voor altijd? Wie zal het zeggen.
Ik liep terug naar het ziekenhuis met een hoofd vol gedachten en sorteerde opnieuw de
post die nog bezorgd moest worden.
Een verpleegster, die zojuist een patiënt naar de rolstoeltaxi had gebracht die naar huis
mocht, verwonderde zich over het late uur van bezorgen en maakte een praatje.
“Ik zag je een hele tijd in druk gesprek gewikkeld in het restaurant postbode,” kwebbelde
ze er lustig op los. “Heb je je eigen verpraat?”

“Ja zuster, maar het was de moeite waard hoor, ik zou deze dag voor geen goud meer
willen missen.” Het jonge ding giechelde. “Een oude vlam postbode?”
Kom, kom zustertje, wat ben je nieuwsgierig vandaag. Je zit een ouwe postbode gewoon
uit te horen.” Ze lachte kirrend, draaide zich om en verdween naar haar verpleegaf-
deling om de verdere middag aandacht te besteden aan haar patiënten.

Een jaar later, toen ik met de vut ging, zat tussen de tientallen felicitatiekaarten die ik
mocht ontvangen een opvallend kaartje die opviel door de adressering op de enveloppe.
Aan Anton de Wijk,
postbode,
p/a Postkantoor Stadskanaal.
Toen ik de mooie kaart uit de enveloppe had gepeuterd stond onder de fraaie tekst
slechts één naam: Geeske.
Het ontroerde mij dat ze de datum van mijn uittreden had onthouden.
Geeske, Geeske Jansen. Met haar beleefde ik in de winter van 1960 een onvergete-
lijke schaatsmiddag waar ik met een glimlach om mijn mond telkens aan herinnerd
wordt als er ijs ligt. Zoals nu, in de achter ons liggende winterperiode…….
 
De winter van 1959 – 1960 in Stadskanaal
Een statistisch terugblik

 
De eerste dagen van december 1959 waren de temperaturen ruim boven nul.
De 3e december was het zelfs meer dan 8 graden en ook de nachttemperaturen
bleven boven het vriespunt.
Toen Sint Nicolaas zich aandiende, mijn eerste bij PTT-post, werden we overstelpt
met pakjes, met honderden tegelijk kwamen ze binnen. Dit was volkomen nieuw
voor mij en ik keek dan ook werkelijk mijn ogen uit. Al het beschikbare personeel werd
ingezet om alle pakjes te bezorgen.
 
Maar we hadden het weer mee, op 4 en 5 december was het beide dagen iets over de 7
graden bij een oostelijke wind. De zon liet het nagenoeg afweten.
Zondag 6 december viel de eerste vorstdag te noteren die zich wist te handhaven tot
en met 16 december. Acht, 9 en 10 december waren ijsdagen, met als laagste temp de 9e
december met 4.2 graden onder nul.

Op mijn 17e verjaardag, de 20ste december 1959 liep het kwik op tot boven de 10
graden, regende het en was de zon achter een dik wolkendek verscholen.
Ook stond er veel wind, die in hoofdzaak uit het zuidwesten blies.
Op 22 december zou in de nacht de temperatuur deze maand nog eenmaal onder
het vriespunt zakken, toen ik ’s morgens -0.5 aflas.
De kerstdagen verlopen “groen,” 1e kerstdag is het 8.7 graden, de 2e dag loopt het
kwik nog verder op wanneer die blijft steken bij 10.1 graden.
Beide dagen staat er een harde wind uit west tot zuidwest.
Ook als het jaar 1959 ons vaarwel zegt en 1960 op de kalender verschijnt, is het zacht
als de eerste vuurpijlen de lucht in worden geschoten. Bij droog weer is het
dan ongeveer 5 graden.

Hoogste temperatuur:      20 december  10.7 graden,
Laagste temperatuur:       09 december  -6.3 graden.
Op 8-9-13 en 16 december sneeuwt het.
December 1959 levert 11 vorstdagen en 3 ijsdagen.
Het aantal sneeuwdagen blijft steken op 4.
 
Januari 1960.
Nieuwjaarsdag 1960 geeft een maximumtemperatuur van 10.6 graden terwijl ook de
minimumtemperatuur erg hoog bleef, met iets meer dan 8 graden.
Het was winderig en regenachtig en ook de zon liet het deze dag afweten.
Eerst op 8 januari begint het weer te vriezen en dat zal 11 dagen achtereen het geval
blijven. In die periode worden er 5 ijsdagen bijgeschreven.
Negentien januari dooit het en is het regenachtig weer bij veel wind.
Als de wind op 21 januari weer naar het zuidoosten is gedraaid vriest het die nacht.
De 26ste januari is een echte regendag, er valt die dag bijna 12 mm.
Want pas op de 30ste vriest het weer licht. Op de laatste dag van de maand als de wind
oostelijk blijft, zakt ook de maximumtemperatuur onder nul en sneeuwt het de
hele dag licht.

Januari 1960 geeft 6 ijsdagen en 15 vorstdagen.
Hoogste temperatuur:          24 januari   12.6  graden
Laagste temperatuur:          13 januari   -13.7 graden
Hoogste min. temp:             24 januari       8.1  graden.
Op 12 dagen van deze maand valt er sneeuw, 3,5 cm valt er op de 10e januari,
het hoogst gemeten sneeuwdek van deze maand.
In zijn totaliteit viel er die maand 17.9 cm sneeuw.
Op 8 dagen staat er een vrij harde tot krachtige wind.

Februari 1960.

De maand begint meteen met een ijsdag, maar 3 dagen later, 4 februari is de temp
al weer opgelopen tot 9.2 graden.
De wind draait van het zuiden naar het oosten, noordoosten zodat het op 6 februari
al weer vriest. De volgende dag noteren we een ijsdag en was de minimumtemperatuur
tot 7.5 graden onder het vriespunt gedaald. Het zal elke nacht vanaf de 6e februari 17
nachten achtereen blijven vriezen, waarbij tussendoor ook sneeuw valt.
Op de 7e februari na vallen er in die periode geen ijsdagen meer te noteren.
Op de 23ste februari vriest het ook ’s nachts niet meer, maar de daaropvolgende 2
nachten duikt het kwik toch nog weer onder nul.
De hoogste temperatuur wordt op 28 februari gemeten; 14.7 graden, normaal moet
het een graad of 6 zijn.

1960 is een schrikkeljaar want ook op de 29ste is het erg zacht wanneer de temperatuur
oploopt tot 14.6 graden.
Hoogste maximumtemp 28 februari          14.7 graden
Laagste minimumtemp 7 februari             -7.5  graden
Hoogste minimumtemp 29 februari            3.9  graden
Laagste maximumtemp 7 februari -0.8 graden.
Aantal sneeuwdagen 3
Aantal ijsdagen 2
Aantal vorstdagen 21
Op 7 dagen stond er veel wind en op 13 dagen
werd de zon niet waargenomen.

De winter van 1959 – 1960 had in Stadskanaal in totaal:

11 ijsdagen,
46 vorstdagen,
19 sneeuwdagen, terwijl op 49 dagen de zon het volledig liet afweten in deze winter.
 
Alle temperaturen zijn officieus, en komen uit eigen archief en aantekeningen
tijdens mijn bestelloop. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.

De namen in dit verhaal, behalve die van de schrijver, zijn gefingeerd.
Gelijkenissen met nog in leven zijnde personen berust in dit geval op puur toeval.



-advertenties-

NIJM Webdesign Stadskanaal